Rotterdammers worden niet oud, en zeker niet als ze bij mij uit de wijk komen. Ik werk namelijk in de Tarwewijk, en de patiënten die ik daar zie komen overal vandaan. Ze hebben soms bizarre reizen moeten maken om in Nederland te geraken, en nu hebben ze ook de weg gevonden naar mijn bureau. Ik woon zelf niet in de Tarwewijk, en vraag me soms af of ik – net als het gemiddelde – zeven jaar korter zou leven als ik er wél zou wonen.
Mijn spreekuur is net een uur bezig als een sympathieke man binnenkomt. Ik schat dat hij een jaar of zestig is. In zijn gezicht staan lijnen die het vriendelijke karakter verraden. Hij vertelt me dat hij hier ergens in een klein buurtcafé de baas is geweest. Gedurende het gesprek verandert zijn lachende toon langzaam. Zijn zinnen worden korter, de pauzes langer. Hij lijkt iets te weten wat ik nog niet weet. Ik hou me stil en probeer hem zo de ruimte te geven.
“Dokter, ik heb zo’n spijt.” Het is de eerste keer dat ik iemand in mijn spreekkamer hoor zeggen dat hij spijt heeft. Meestal willen de patiënten iets van mij, en komen niet om spijt te betuigen. “Ik heb het niet goed gedaan.” In zijn eigen tempo vertelt de cafébaas dat hij te veel heeft gedronken, gerookt en gegokt, en dat hij daardoor veel is kwijtgeraakt: vrouw, kinderen en vrienden. “Ik wou dat ik het anders had gedaan.” Zijn toon is zacht, en ik kijk of ik tranen in zijn ogen bespeur. Aan zijn vriendelijke blik is nog niets veranderd.
“Dokter, zou u naar deze bult willen kijken?” Uit het niets komt onder zijn kleren een zwelling naar boven. Aan de rechterkant van zijn lichaam zie ik ter hoogte van zijn sleutelbeen een zwelling zitten waarvan ik zeker weet dat die er niet hoort te zitten. Ik weet bovendien dat daar lymfeklieren moeten zitten die niet zo groot moeten zijn.
Ik voel aan de zwelling en merk dat deze groot en hard is. Het is een zwelling waarvan ik weet dat het niet goed is. Het is een zwelling die ervoor zorgt dat je spijt krijgt. Spijt van de dingen in het leven die je anders had kunnen doen, willen doen, misschien niet meer kan doen. We kijken elkaar aan, en ik zie in zijn ogen wat hij al wist wat ik nu pas weet. “Het is niet goed, hè?” Ik schud mijn hoofd, en zeg dat het inderdaad niet goed is.
Ik verwijs de vriendelijke baas direct naar het ziekenhuis voor een foto van zijn longen. De longarts belt mij diezelfde ochtend nog op. “Er is een groot ruimte-innemend proces te zien in de rechterlong van de patiënt.” De cafébaas is veranderd in een patiënt, en eentje die niet meer te genezen is. Hij weet nu zeker dat hij iets wist wat hij niet wilde weten.
Aan het einde van de dag vraag ik me af hoe het huis van de cafébaas eruitziet. Is er iemand voor hem? Vraagt iemand naar hem? Kan hij delen wat hij vandaag te weten is gekomen? Ik vraag me af of zijn vriendelijk gezicht zich nog staande weet te houden. Ik hoop dat ik nog iets voor hem kan betekenen in deze laatste fase van het leven. Ik besluit om morgen langs te gaan. Ik besluit om hem bij te staan.
Gerelateerde inhoud
Steun onafhankelijke journalistiek voor Rotterdam
We kunnen deze artikelen alleen maken dankzij onze leden. Lees onbeperkt alle artikelen op Vers Beton voor € 7,50 per maand, de eerste maand is gratis.
Al 3 reacties — discussieer mee!
Een nobel beroep en nog nobeler om dit beroep te beoefenen in onze kleine dystopia.
Mooi. Ook bijzonder te zien dat iemand de verantwoordelijkjeid neemt voor zijn ziekte.
Ik vroeg mij af, of je daadwerkelijk terug bent gegaan?