Professor, Rotterdammer, visionair, rebel, duurzaamheidsactivist: Jan Rotmans, hoogleraar transitiemanagement aan de Erasmus, is het allemaal tegelijkertijd. In zijn nieuwe boek In het oog van de orkaan vertelt hij welke veranderingen Nederland doormaakt en hoe de groene toekomst eruit kan zien. Daarin is veel aandacht voor Rotterdam, en dat mag ook wel. “Als je te lang in Rotterdam woont, ga je natuurlijk aan de Prozac.”
Zoek je ‘arbeidsethos’ op in het woordenboek, dan staat bij de synoniemen ‘Jan Rotmans’. De professor transitiemanagement heeft een voltijd aanstelling aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, en dubbelt die uren met het in de praktijk brengen van zijn werk als visionair en duurzaamheidsactivist. Slapen doet hij slechts vier uur per nacht. In café het Nieuw Rotterdams Café aan de Witte de Withstraat zit niettemin een uitermate uitgeruste en energieke Rotmans, die over een uur weer verder gaat naar BNR voor het volgende interview. Hoe hij dat volhoudt? “Het is geen werk, het is mijn grote passie.” Dat heeft hij heel zijn leven al. “Ik wilde van jongs af aan twee dingen: professor worden en de wereld een beetje mooier kleuren. Tot gekte van mijn omgeving wilde ik alles uitzoeken en weten. Ik kreeg daarom elke maand een deeltje van de Winkler Prins-encyclopedie van mijn ouders. Dat was mijn kapitaal.”
Crisis als zegen
Toen Rotmans opgroeide werd de Club van Rome opgericht, een denktank die in 1972 voorspelde dat de wereld niet kon blijven groeien en consumeren. “Ik vond dat magistraal, de wereldproblematiek in één model. Die club was de eerste die dat deed.” Die fascinatie voor modellen vertaalde zich in zijn studiekeuze: wiskunde. “Hoe complexer het wordt, des te leuker ik het vind. Ik heb voor mijn promotie het eerste integrale klimaatmodel ter wereld gemaakt, want er was toen nog amper onderzoek naar gedaan. Dat wist ik ook niet.” Vervolgens richtte hij zich op transities en duurzaamheid.
Rotmans is geboren en getogen in Rotterdam, maar is ook twintig jaar weggeweest. Hij woonde toen in Maastricht, Gouda en New York. “En da’s maar goed ook, want als je te lang in Rotterdam woont, ga je natuurlijk aan de Prozac. Er is geen stad ter wereld die zijn centrum zo heeft verkloot. Ik zeg altijd: Rotterdam is twee keer gebombardeerd. Eerst door de Duitsers, en daarna door de stedebouwkundigen en modernistische architecten. Die moeten ze opknopen aan die hoge gebouwen. Dat meen ik echt.” Toch blijft hij verknocht aan de stad. “Ja natuurlijk! Dit is mijn hometown, en ik probeer die stad mooier, levendiger en kleuriger te maken.
In het boek In het oog van de orkaan vertelt Rotmans over het transitiedenken. Maar wat houdt dat eigenlijk in? “Een transitie volgt een s-curve. Eerst is er een lange voorontwikkelingsfase, en dan komt ze in een kantelfase. Dat leert je een paar dingen: ontwikkelingen gaan niet lineair maar schoksgewijs, ze gaan soms snel en soms traag, en ze bieden lange periodes van evenwicht die verstoord worden door korte periodes van chaos waarin het systeem opgeschud wordt. In systeemtermen noem je dat een crisis, maar ik denk dat het een zegen is.”
“Als je ontwikkelingen op die manier ziet, heeft dat consequenties voor je manier van sturen. In een kantelfase kun je door interventies heel snel effecten sorteren. Zit je daarentegen helemaal vooraan de transitie, dan kun je duwen wat je wilt, maar het zit helemaal vast. In het begin moet je daarom experimenteren, terwijl je in een latere fase moet kantelen. Komt de transitie eenmaal in een versnelling, dan kun je heel weinig meer doen, want dan slaat ze op hol. Heel veel transities mislukken ook. Het is dus niet zo dat deze altijd leiden tot een betere situatie.”
“Ik wed altijd om flessen whiskey, en mijn hele kelder staat er vol mee. Als ik die allemaal tot me zou nemen, zou ik compleet in een delirium raken. Ik heb ze zelfs op mijn werkkamer staan, maar daar kan ik maar tien flessen kwijt. Af en toe verlies ik er een, maar niet vaak. Dat is mijn prijzenkast.”
Vooruit naar vroeger
Als Rotterdammer heeft Rotmans altijd veel oog gehad voor zijn eigen stad. Een vraag naar voorbeelden van transities aan de Maas levert een soepel hoorcollege geschiedenis op. “De eerste grote transitie is die van de aanleg van de havens in 1870. Daarvoor was Rotterdam een dorp. Veel mensen zeiden toen: die havens, daar moeten we niet aan beginnen, dat is waanzin. Gelukkig hadden een paar mensen visie, waaronder G.J. de Jongh (rond 1900 een van de architecten van het moderne Rotterdam – red), en dat leidde tot de aanleg van alle bekende havens op Noord en Zuid, plus dat de Rotterdamse bevolking vervijfvoudigde.”
“De wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog is de tweede grote transitie, maar dat is een deels mislukt voorbeeld. Er werd namelijk voorrang gegeven aan logistiek en werk. De haven werd bijvoorbeeld eerder gerestaureerd dan de binnenstad. Dat liep natuurlijk uit op een ramp, want een echt centrum hebben we nog steeds niet. De derde transitie is de verkleuring van Rotterdam. As je in de jaren zestig was weggegaan en nu terugkomt, dan schrik je je echt op z’n Rotterdams gezegd de pleuris.” Dat laatste is ook gelijk het geheim van transities volgens Rotmans: “Als je er middenin zit, dan zie je het transformatieve karakter er niet van. Maar stap je even uit en later weer in, dan denk je ‘wauw’.”
Professor of niet, Jan Rotmans mengt zich graag met de gewone man op straat. Eens in de zoveel tijd stort hij zich daarom in het nachtleven van Rotterdam. Tot 5 uur ’s nachts gaat hij dan de hort op, beginnend op de Oude Binnenweg, om daarna langzaam af te zakken naar de Nieuwe Binnenweg en door te gaan tot de eerste trams weer rijden. Zijn reden? “Ik wil een beetje voeling houden met echte mensen, want ik ga op topniveau met veel nagemaakte mensen om, en die vind ik helemaal niet interessant.”
Volgens Rotmans zit Rotterdam momenteel in een nieuwe transitie. In In het oog van de Orkaan doet hij daarom aanbevelingen om dit succesvol te laten verlopen. Negeren daarvan is trouwens geen optie. “Ik heb hier een tijd over nagedacht, en niemand kan het hier mee oneens zijn. Rotterdam moet vooruit naar vroeger. Kijk, deze stad cultiveert altijd het stoere, rauwe karakter, maar ze heeft ook iets heel kwetsbaars en liefs. Rotterdammers zijn ook van de tweede en derde blik. Als je ze leert kennen, dan merk je dat er bijna geen betrouwbaardere mensen zijn dan zij. Je moet daarom de stad opbouwen aan de hand van die tweede en derde blik. Dat betekent veel meer ruimte maken voor kleinschaligheid, kwetsbaarheid en liefelijkheid, en dat combineren met dat stoere en ruwe. Rotterdam moet daarom veel meer innovatieruimte bieden aan jonge creatieve mensen. Maak bijvoorbeeld een vrijplaats van het Merwe-Vierhavengebied. Er staan daar een stuk of tien iconische panden zoals het Haka-gebouw. Knap die op, geef ze voor een grijpstuiver weg aan jonge creatievelingen, en laat ze hun gang gaan. Amsterdam doet dat al veel slimmer op de NDSM-werf.”
Maar hoe economisch rendabel zijn die creatievelingen? Dat levert toch niets op?
“Nee, al die kantoorgebouwen die leegstaan, dat is economisch rendabel! Niemand durft het te bevestigen, maar ik weet dat in Rotterdam 35 procent van de kantoorgebouwen leeg staat. Dat is dus drijfzand. Uit alle internationale onderzoeken naar steden die zich duurzaam ontwikkelen, blijkt bovendien dat de onderklasse van creatievelingen een heel economisch spoor met zich meetrekt. Zij geven een kwaliteit aan de stad waar heel veel mensen, ook hoogopgeleiden, naartoe worden gezogen. Rotterdam heeft tien, vijftien jaar geleden heel even zo’n periode gehad waarin de underground, ook onder leiding van Ted Langenbach, leefde. Nu is dat alleen weer helemaal in elkaar gezakt. Geef daarom de ruimte aan die mensen.”
Gelukkig zijn er nog lichtpunten in de stad die Rotmans moed geven. “In de Merwe-Vierhaven, bij Marconiplein, heb je de stadsboerderij Uit je eigen stad. Geweldig! Ik maak er overal reclame voor. Ook het Haka-pand wordt fantastisch. De RDM-campus: geweldig. De Maassilo op Zuid: geweldig! Ook in de achterstandswijken waar we bezig zijn zie je zo’n veerkracht en stroom aan lokale initiatieven.”
Rotmans woont in Kralingen. “Op sjiek dus. Dat was vroeger wel anders. Ik kom uit de Bergselaan, twee hoog achter, en daarna ben ik met mijn vrouw gaan samenwonen op de Goudse Rijweg, boven ijzerhandel Breur. Daar zijn we weggevlucht voor de kakkerlakken. Er was daar een hele invasie! Bleek dat de buren ze al jaren hadden en dat wel gezellig vonden. In Kralingen hebben we nu een mooi huis, vlakbij het bos, maar ik sta ook graag met mijn poten in de Rotterdamse modder. Ik ben daarom veel op Zuid voor onderzoek in achterstandswijken.”
Welke rol speelt het Rotterdamse bestuur hierbij? Gaat het goed om met transities?
“Het bestuur doet het niet slecht. Alexandra van Huffelen is natuurlijk een heel goede duurzaamheidswethouder.”
Ja? Of zegt u dat voor de aardigheid?
Stilte. Hard gelach. Pretogen. “Kijk, ik ga het niet over mensen hebben, want ik schoffeer er al genoeg, en dat is niet mijn bedoeling. We hebben alleen weinig leiders in Rotterdam. De stad heeft ook zo’n hoog Calimerogehalte. Neem de discussie over het nieuwe Feyenoordstadion. In de jaren dertig waren er plannen om een stadion te bouwen voor 65 duizend mensen. En wat zeiden de supporters toen? Niet doen! Waanzin! Feyenoord speelde voor 15 duizend supporters, en als er belangrijke wedstrijden waren, dan gingen ze naar het Kasteel. Zes jaar lang hebben die plannen in de ijskast gelegen, en tegen alle stromen in hebben toen één ondernemer, Van Beuningen (havenbaron Daniël George van Beuningen – red), en Leen van Zandvliet (de toenmalige voorzitter van Feijenoord – red) die plannen gerealiseerd. Nu ook weer: laten we de Kuip behouden en renoveren. Dan mis ik de leiders. Waar zijn de Van Beuningen van deze tijd? Waar zijn Van Zandvliets? De G.J. de Jonghs?”
Zeg het maar.
Rotmans neemt een hap van zijn omelet en denkt even na. “Er zijn maar heel weinig mensen die een visie hebben van ‘daar willen we naartoe met de stad’. Ik ben er daar één van.”
Een van uw visies gaat over de Rijnhaven. Wat moet daar volgens u precies gebeuren?
“Daar moeten voor het einde van het jaar drijvende bomen en een drijvend zwembad komen. Mijn visie is namelijk dat Rotterdam het water veel meer moet gaan benutten. Het oude havengebied ligt buiten de dijk en in direct contact met de zee. Als de zeespiegel stijgt, dan krijgen we problemen met de kades van de Westzeedijk, Rijnhaven, Maashaven, Eemshaven, noem maar op. Wat is er dan leuker dan een vlucht naar voren door te zeggen: we gaan dat water op! Rotterdam wordt dan een waterstad. En als het huidige centrum mislukt is, en daar kunnen we het over eens zijn, dan wordt het oude havengebied het nieuwe centrum. Aan het water, op het water. Dát wordt je nieuwe goudmijn. In de Rijnhaven, Maashaven, RDM-campus en het Vierhavengebied komt over tien, twintig jaar geen enkele boot meer, want die komen niet verder dan de eerste en tweede Maasvlakte.”
Maar dat klinkt zo futuristisch!
“Net zo futuristisch als toen 150 jaar geleden een aantal pioniers zei: we gaan alle schepen die nu door het Suez- en Panamakanaal komen hier naartoe halen. En ze kwamen! Net zo futuristisch als het Feyenoordstadion waar niemand achter stond. Laat de mensen mij voor gek verklaren. Over twintig jaar komen ze terug. Met een fles whisky!”
Jan Rotmans: In het oog van de Orkaan (Aeneas, 2012)
Al 2 reacties — discussieer mee!
Ik wist niet wat “transitiemanagement” is dus ik heb geprobeerd er een paar stukken over te lezen. Het is een soort 21e eeuws “social engineering” methode, met nadruk op veranderingsprocessen. De termen deden mij een beetje duizelen, maar het is wel boeiende materie; met name de vertaalslag van lange termijn ambities naar het heden en de confrontatie met korte termijn problemen leken mij zinvol al was het allemaal nogal abstract. Maar misschien is dat normaal in beleidsmakers kringen.
Ik had het nuttig gevonden om iets van zijn ideeën terug te lezen in het interview, want zijn uitspraken over “creatievelingen”, het “centrum” en het “(gebrek) aan leiderschap” zijn niet bepaald visionair en na het lezen van de stukken zie ik ook niet echt het verband met zijn theorieën. Ik kreeg na het lezen van het interview dan ook meer het idee dat het een blik moest geven in de wondere wereld van iemand die ik zou moeten kennen, maar helaas niet ken.
Mooie reactie, Miki. Het interview had 2 functies: Rotmans over het voetlicht brengen (hij is relatief onbekend in vergelijking met zijn staat van dienst) en zijn ideeën presenteren. Daardoor ging niet alle aandacht uit naar zijn ideeën.
Niettemin passeert het nodige de revue: de locatie van het nieuwe centrum, de trek naar het water, het investeringen in de creatieve garde, het belang van de beweging van onderop en particuliere initiatieven, en de noodzakelijkheid van visionairen.
Bovendien: er moet ook een reden blijven om het boek aan te schaffen 🙂