Weinig Rotterdamse kunstenaars hebben zich zo in het hart van de stad genesteld als Cor Kraat en het kunstenaarscollectief Kunst & Vaarwerk. De Nieuwe Delftsche Poort, de BMW uit de pui van de parkeergarage bij het Weena, de reuzenhoed in het Vroesepark, de bekende dobbelstenen. Het zijn stuk voor stuk onuitwisbare iconen die het grijze naoorlogse Rotterdam schwung gaven. In LP2 is tot en met 9 december de expositie Made in Rotterdam te zien, gewijd aan deze kunstenaars. Gyz La Rivière (HuMobisten, solo-artiest) hield daar afgelopen zondag 2 december een lezing over Kraat en zijn collectief: een persoonlijk en herkenbaar verhaal van een jochie die in de jaren tachtig in Rotterdam opgroeide en daarmee voor altijd verknocht raakte aan de kleurrijke, kenmerkende beelden van Kunst & Vaarwerk. Hieronder de lezing zoals La Rivière die uitsprak. Over de betekenis en invloed van Kraat en co op de nieuwe generatie.
De hattrick van Cor, Hans en Willem en de baanbrekende nadreun op de volgende generaties
Wat een eer is het voor mij om om gevraagd te worden door het Centrum Beeldende Kunst om hier tijdens het Kraat Café in LP2 een lezing te mogen houden.
Rechts: woontorens van Klunder | foto: Jan van der Meijde, ergens eind jaren ’80 (afkomstig uit: Avantgarde tijdschrift)
Laat ik aan mijn lezing de titel geven: de hattrick van Cor, Hans en Willem en de baanbrekende nadreun op de volgende generaties. Het hoe en waarom, zal ik verklaren. Maar dan moet ik persoonlijk zelf eerst een ietsje pietsje terug in de tijd.
Rechts: videostill: Rotterdam 2040 film, 2012
Ik zag het levenslicht in 1976 in het Eudokiaziekenhuis in Rotterdam Noord, de plek waar ik vandaag de dag mijn dagelijkse boodschappen doe. Tegenwoordig is het namelijk een passage. De Eudokiapassage.
Wanneer ik er kom, vraag ik mij vaak af waarom dat prachtige ziekenhuis er eigenlijk niet meer staat. Om daar, bijvoorbeeld vandaag de dag, mijn boodschappen te kunnen doen.
Rechts: ontwerp Shellgebouw als pomp | fotomontage: Kunst & Vaarwerk, 1980, Collectie Kunst & Vaarwerk
In het jaar van mijn geboorte opende het gebouw de Hofpoort, hét hoofdkantoor van Shell Nederland waar de jongens van Kunst & Vaarwerk ooit een leuk ideetje voor bedachten.
Rechts: Maquette omtrent de wijk Ommoord | fotografie: Fototechnische Dienst Rotterdam 1962, collectie Stadsarchief Rotterdam
Mijn ouders verhuisden eind jaren zestig naar Ommoord. Ze konden geen woning vinden in de stad zelf, aangezien in die tijd de stadswijken overbevolkt waren. Ze waren blij, want ze hadden een flat, met een werkende douche en keuken. En dat allemaal zonder lekkages. Dit in tegenstelling tot de meeste Rotterdammers.
Veel later heb ik mij vaak afgevraagd hoe het kan dat de Rotterdamse buitenwijken zoals Ommoord, het Lage Land, Pendrecht en Hoogvliet een beetje Sovjet-achtig aanvoelen. Dat blijkt een duidelijke oorzaak te hebben: de wijken zijn ontworpen door stedenbouwkundige Lotte Stam-Beese.
Rechts: Onthulling De Unie, 1986, opnames: Mick Rutters, Peter Versendaal & Aad Staal (rechts)
Deze vrouw studeerde rond 1926 aan de prestigieuze Bauhaus school. In 1930 vertrok ze, aangetrokken tot het communisme, naar de Sovjet-Unie. Daar werkte ze mee aan de ontwikkeling van een aantal Sovjet-steden. Vier jaar later werd ze samen met veel andere buitenlanders gedwongen dat land te verlaten. Ze belandde in de Ajax stad. In 1946 kwam ze in dienst bij de Dienst voor Stadsontwikkeling en Wederopbouw in Rotterdam.
Genoeg over haar. Maar de Sovjet-gevoelens met betrekking tot bijvoorbeeld Ommoord zijn dus niet heel ver gezocht, ook al ligt de waarheid genuanceerder, dat weet ik.
Efficiënt denken werd het credo, net als de gedachte dat kwantiteit meer opbrengt dan kwaliteit. De Rotterdammers zelf, die gehecht waren aan hun woonomgeving, hadden destijds het toekijken. Want de heersende gedachte van de gemeente was dat nieuwe wijken nodig waren om overbevolking van de oude stadswijken tegen te gaan. Dit blijkt achteraf een domme redenering te zijn.
Ironisch is dat anno 2012 het gebombardeerde stadshart bijna is gedicht. Toch wonen in Rotterdam tegenwoordig minder mensen, dan toen Cor Kraat een jaar of achttien was. In 1964 woonden er 731.564 mensen in de gemeente. Nu, met de annexatie van Rozenburg meegeteld, staat de teller weer ietsje boven de 600.000. We zijn de lucht in gegroeid, maar toch met onmiskenbare achteruitgang. Zeker als je het boekhoudkundig bekijkt. Menig CEO zal voor zo’n rekensommetje de laan uit worden gestuurd. Maar goed, Cor Kraat zag de grijze en nog open, lege ruimte in de binnenstad, maar ook de sloop ten tijde van de stadsvernieuwing.
Rechts: Beschilderde tram van Cor Kraat in de expo Cor Kraat, made in Rotterdam in LPII
Kraat zag de rechte lijnen van het Modernisme, die het blijkbaar van elke trapgevel moesten winnen. En hij zag de kale muren die zich openbaarden door menig afbraak. Hij pakte z’n verf met veel kleur en ging er tegenin. En er tegenaan. Spelenderwijs of niet, of met wat voor gedachte dan ook. Dat deed er niet toe. Nu zie ik daar toch een bepaalde oppositie in, van Kraat naar de stad toe.
Rechts: Lekker smullen in Wimpy aan de Lijnbaan | fotografie: Alwin Nöller (Flickr), 1972
Als kind was ik altijd zo blij als we de bus naar de stad namen. Vanaf 1983 werd dat de metro, omdat ie toen pas ook daaro in Ommoord stopte. Dan gingen we naar de McDonald’s op de Coolsingel, naar Ter Meulen op het Binnenwegplein, de Hema op het Beursplein. En natuurlijk de Lijnbaan en dan het liefst naar Wimpy. Of pootjebaden in de zwembadachtige-vijvers op het Schouwburgplein.
Wat wilde je nog meer? Een bioscoopje pakken bij de Cineac NRC, of aan de overkant de Cineac AD in het Beursgebouw, allebei aan de Coolsingel. Of naar Alhambra in dat gekke rood-blauwe paviljoen bij het Churchillplein.
Of naar een kunstzinnige kut film voor kinderen in LantarenVenster. Ja, dat vond je toen nog niet leuk. Of naar de Corso, Thalia en Lumière aan de Kruiskade, Calypso aan de Mauritsweg en Cinerama aan de Westblaak, waar je gelukkig, vandaag de dag, nog terecht kan. Maar voor hoe lang nog, is de vraag. Of langs het hertenkamp achter de Doelen, waar je nu kan gokken bij het Holland Casino in de Plaza aan het Weena.
Het leukst was natuurlijk een ijsje eten bij Capri aan de Karel Doormanstraat. Als ik daar op het terras zat, kon ik mijn ogen nooit afhouden van de Kraatpaal. Die stond natuurlijk niet voor niks aan de overkant. Het was een lantarenpaal die het niet zo nou nam met de boekhoudkundige wetten en strakke invulling van de nieuwe stad. Ik vond dat geweldig als kind. En nog steeds.
Leuk was ook dat moment als ik in de auto zat bij mijn vader en we vlakbij het Sint Franciscus ziekenhuis de Bergweg in reden. Dan zag je vanuit de auto die polaroid met die punaise onder de trambaan.
Die punaise van Kunst & Vaarwerk, daar was ik zo van onder de indruk. Hoe maak je dat toch zo perfect, in die grootte? Ik moest daar vaak over nadenken. Bij de hoedendoos had ik dat ook, maar het was ook een herkenningspunt. Als je bij familie elders in de stad of in het land op visite was geweest, dan wist je gewoon bij het zien van de hoedendoos weer waar je een beetje was.
Hetzelfde effect had de loeigrote neonreclame van Leeuwen Buizen bij het Kleinpolderplein. Dan wist je als klein boefie: bijna THUIS!
Midden jaren tachtig ging ik samen met mijn oudere broers vaak naar de stad. Zonder paps en mams. Naar bijvoorbeeld de te gekke winkel Lazer aan het Lijnbaanpleintje bij het Coolsingelziekenhuispoortje, waar ze naast spijkerbroeken de eerste Nike’s in Rotterdam verkochten.
Daar vlakbij, in de Berenkuil, had je de Lee Piece. Dit werk heeft mijn generatie enorm beïnvloed. Ook al werd er al langer geklad, de Lee piece uit 1982 was van een ander niveau. Een niveau waar de jeugd uit de jaren tachtig zich aan probeerde te spiegelen.
Over spiegels gesproken. Rotterdam werd inmiddels zelfverzekerder.
Menig hiphopartiest uit Rotterdam liet zich fotograferen met deze net nieuwe opgetrokken spiegelpaleizen op de achtergrond. Alsof je in de spiegels een beeld kon zien van wat je wilde worden, of al was.
De tijd van Wallstreet bereikte dus ook de Koningin van de Maas. De baanbrekende BMW van Kunst & Vaarwerk was daar het summum van.
Oftewel: Miami Vice in de stad. Helemaal te gek vond ik dat, en vele leeftijdsgenootjes met mij.
Vanaf 1989 ging ik naar de Grafische School bij de Katshoek. Ik was toen al een jaar of twee aan het skateboarden. Daardoor heb ik vriendjes gemaakt van Slinge tot Capelle aan de IJssel en van Spangen tot aan Kralingen. Echte kinderen van de R. E. T. dus. Precies zoals het Basisplan van Van Traa misschien ooit bedoeld was. Kinderen van Van Traa zijn wij. En dat, tegen wil en dank.
Inmiddels ben ik heus wel gehecht aan de muur, oftewel het Technicon scholencomplex. Maar onmenselijk is het wel. Hoe haalde architect Maaskant het in z’n hoofd om zo’n muur te laten bouwen voor circa 20.000 leerlingen? Het is totaal uit proportie, zeker voor iemand van een jaar of dertien.
Maar goed. Mijn generatie groeide dus op in de tweede helft van de wederopbouw. Zeg maar het post-C70 tijdperk. Dat is het grote verschil met de generatie van Cor Kraat, die echt de grootste zandbak ter wereld had. Dit moet ik dan ook tot aan de dag van vandaag telkens van mijn moeder horen.
De meeste werken van Cor Kraat en Kunst & Vaarwerk brachten kleur en gekke vormen aan de stad toe. Een stad die zo rechtlijnig kan zijn. Naum Gabo zorgde voor hetzelfde effect aan de Coolsingel en Karel Appel kreeg het voor elkaar met het Technicon complex. Maar de meeste indruk maakten toch echt de BMW, de dobbelstenen en de polaroid op mijn generatie. En al het andere werk van Kraat en Kunst & Vaarwerk. Het is die beeldtaal van blijven spelen.
En daarnaast hun mentaliteit. Het kunstenaarscollectief was als de literaire bende van vier. Als Vaandrager, Sleutelaar, Armando en Verhagen zogenaamde autoverkopers waren, dan waren Kunst & Vaarwerk échte autoverkopers. Zij waren visionairs; zij wisten toen al hoe kunstenaars in de toekomst moesten gaan opereren.
Ooit komt er een tijd zonder de BKR en de WWIK, en geen druppel subsidie om te drinken. Hun mentaliteit van acquisitie voeren spreekt boekdelen. Het idee van een hoedendoos met betrekking tot een olieopslagding is niet super bijzonder. Wat er pas echt bijzonder aan is, is de realisatie ervan. Het doordrukken van je idee tot resultaat. Als kunstenaar moet je ook zakelijk zijn. En anders moet je dat leren.
Die mentaliteit zie ik ontzettend mooi en goed terug bij Mike Redman; een werkpaard, een creatieve duizendpoot. Hij organiseert feesten, maakt films en heeft onder meer een platenlabel. En dat alles zonder bijna een cent subsidie. Diep respect heb ik daarvoor. Ik zou willen dat mij dat lukte.
De overeenkomst tussen Mike Redman en mij is dat ook hij erg geïnteresseerd is in de lokale stadsgeschiedenis. Zijn film Walkmen over de geschiedenis van de hiphopcultuur is een Rotterdams monumentje. Naast Rapmuziek, breakdance en DJ-ing zit de film ook vol met graffiti pioniers.
Over graffiti gesproken. Het is logisch dat, als je door de stad slentert en ongevraagd reclame- affiches, neons, lichtreclames en later abri’s en billboards- op je af krijgt, je als stadsjeugd daar op een gegeven moment op reageert. Eerst met verf en stift en later met de spuitbus. Iedereen kan een muurschildering maken. Maar zo makkelijk is het nou ook weer niet. Je naam onsterfelijk maken, in de betonnen omgeving, is ook een manier van protesteren, of een andere manier van stadsverfraaiing.
Linksonder: Raket | Rotterdam Graffiti deel 2, privécollectie Maarten van Gent
Rechts: Lijnbaanplein | fotografie: Lex de Herder, 1988, collectie Stadsarchief Rotterdam
De provo’s deden dat al. En de punkers. En ook de kids van mijn generatie. En het zal altijd parallel lopen aan de jeugd. Kortom, het zal nooit meer weggaan. En nooit uitgeroeid worden.
Toen in 2001 Rotterdam Culturele Hoofdstad werd, was er een idee voor een paviljoen. Dit plan met de werktitel Thinking of a Masterplan wat door Showroom Mama was geïnitieerd en werd door Maurer Architects in samenwerking met graffiti-artiesten Delta en Zedz uitgevoerd. Althans, op de computer en papier, want het is destijds niet gerealiseerd.
Dat was enorm dom van de organisatie van Culturele Hoofdstad, want dit paviljoen was vanuit de graffiticultuur bedacht. Graffiti zou architectuur worden. Eerst beklad je de muur, maar wat nou als je het omdraait? Als je gaat denken vanuit de letters die je normaal op muren zet? Wat nou als het handschrift een gebouw kan worden. Kortom, wat nou als wij de architecten worden en wij het voor het zeggen krijgen?
Dit gevoel krijg ik ook van de prachtige werken van Observatorium, waar André Dekker deel vanuit maakt. Deze jongens zijn ook met z’n drieën, net zoals Kunst & Vaarwerk destijds.
Of daar de enige vergelijking mee af is, dat denk ik niet. De installaties of interventies (of hoe je het ook wilt noemen) die zij maken in de stedelijke omgeving, gaan vaak over hoe je anders zou kunnen kijken naar je omgeving. Zelf heb ik dat nog het meest bij hun trap-achtige installatie op het oude Hofplein station, oftewel de Luchtsingel avant la lettre, en hun werk onder het Kleinpolderplein. Het anders laten ervaren van het gewone of het ongewone.
We zijn dan misschien niet allemaal expliciet uitvloeisels van de generatie voor ons. Maar een feit is wel dat de generatie van Cor Kraat een begin heeft gemaakt van de kleurplaat die Rotterdam is. En wij, wij kleuren lekker verder.
Sommige kunstenaars nemen dit gegeven wel heel serieus, zoals de kunsteaar Edi Rama uit Albanië. Hij is een tijdje burgemeester geweest van de hoofdstad Tirana in Albanië. Hij gaf letterlijk en figuurlijk kleur aan de Lotte Stam-Beese-achtige betonnen flats.
Datzelfde gevoel heb ik bij Jeroen Koolhaas en Dre Urhahn met hun favela painting projecten waar tevens de lokale bewoners aan meewerken. Daar kan Opzoomeren nog een puntje aan zuigen.
Het is denk ik de hoogste tijd dat Rotterdam een andere wending gaat nemen. Het wordt tijd voor een burgemeester die zelf kunstenaar is.
Ik kan niet wachten op tien Delftsche Poorten, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik ben benieuwd hoe André Dekker of Marc Maurer, ook al woont hij in Maastricht, of Mike Redman die rol zouden vervullen.
Tot slot.
Ze zeggen vaak dat Rotterdam geen hart heeft. Maar juist in het zoeken naar dat hart, door de jaren heen, daar ligt ze al. Als een stad niet gebombardeerd is geweest, dan ben je niet met een hart bezig.
In ons geval zijn we elke dag, bewust of onbewust, met dat hart bezig. En dat schept een band.
Daarom hebben wij dus al lang een hart.
En dat stadshart, dat zijn wij zelf.
De tentoonstelling ‘Cor Kraat, Made in Rotterdam’ is nog tot en met 9 december te zien in LP2.
Nog geen reactie — begin de discussie!