De poëzie lijkt te floreren in Rotterdam. Anne Vegter is de nieuwe Dichter des Vaderlands en Esther Naomi Perquin kreeg de prestigieuze VSB Poëzieprijs.
Verder kent de stad een nieuwe stadsdichter: Daniel Dee (1975). Vers Beton interviewde de nieuwe bard-van-de-stad over wat hij van plan is, wat de waarde van poëzie kan zijn en of Rotterdam eigenlijk wel een goede stad voor een dichter is.
Laten we beginnen met de meest existentiële vraag denkbaar: wie is Daniel Dee?
Een dichter. Zoals veel dichters wist ik vrij vroeg dat het woord voor mij een heel goede manier was om me uit te drukken. Als prepuber schreef ik mijn eerste versjes. Vreselijk slecht natuurlijk, meer dan emotionele diarree was het niet, maar waar de meeste mensen na de puberteit stoppen ben ik doorgegaan tot op de dag vandaag.
Ben je een Rotterdammer van geboorte?
Ik ben geboren in Zuid-Afrika, mijn vader werkte daar. Dat feit heb ik overigens lang uit m’n biografie verwijderd omdat het rond 2000 mode werd om als ‘multiculti’-dichter te worden neergezet, zodat organisaties daar subsidie voor kregen. Dat vond ik niet eerlijk, want er is verder niets exotisch aan mij. Op mijn vierde zijn we naar Nederland teruggekeerd. Vervolgens ben ik in Rotterdam opgegroeid. Ik heb daarna gestudeerd in Groningen en ben er ook nog blijven hangen, in totaal zeven jaar. Uiteindelijk ben ik toch weer terug naar Rotterdam gegaan. Dit is toch de plaats waar je vrienden en familie wonen, waar je vandaan komt.
En nu ben je stadsdichter van Rotterdam. Hoe wordt een mens stadsdichter?
Je wordt gevraagd, of aangewezen zo je wilt. B&W vraagt aan de Rotterdamse bibliotheek om een commissie samen te stellen en zij komt dan met een naam die officieel gevraagd wordt. Het is hier zoals in andere steden gelukkig geen Idols, waar mensen mogen stemmen op een kandidaat.
Waarom is dat gelukkig?
Ik vind dat mensen te weinig van poëzie weten. Dat is overigens geen kritiek op mensen, maar op het onderwijssysteem, waarin poëzie nauwelijks meer een rol speelt. Als je mensen dan toch gaat laten stemmen dan krijg je Driek van Wissen als Dichter des Vaderlands. Plus dat open verkiezingen vaak tot een rel leiden, zie de soap rondom het stadsdichterschap van Haarlem. Ons stadsdichterschap is gelukkig geënt op dat van Antwerpen, want daar wordt ook iemand aangewezen. Het is een eretitel.
Wat doét een stadsdichter precies? En word je er rijk van?
Je wordt er sowieso niet rijk van. Het is een onbezoldigde ambassadeursfunctie, dus ik krijg geen cent vergoeding. Wel is er een budget waaruit ik projecten kan gaan opzetten. Dat ‘potje’ bevat een bedrag van €68.000, te spenderen in de twee jaar die je termijn duurt. Momenteel is de bibliotheek ook in onderhandeling met een aantal partijen, waaronder Metro, voor een mediapartnerschap.
Verder is er één plicht: je schrijft een minimum van zes stadsgedichten per jaar. Maar de invulling is heel persoonlijk, heel vrij.
Hoe zie jij de invulling van je stadsdichterschap voor je?
Mijn thema is zichtbaarheid. Dat sluit ook aan bij mijn eerdere kritiek op het onderwijs. Mensen komen gewoon te weinig in aanraking met poëzie. Daarom wil ik in ieder geval twee projecten opzetten tijdens mijn termijn. Het eerste is een website. Een grote, zo compleet mogelijke bloemlezing van Rotterdamse poëzie, zowel oud als nieuw. Alle Rotterdamse dichters moeten daar vertegenwoordigd worden. Het moet niet alleen een naslagwerk zijn, maar een levende plek, een ijkpunt dat ook dient om bijvoorbeeld dichters te boeken. Ik wil die site aan het einde van mijn termijn het liefst ook doorgeven als een soort estafettestokje aan de volgende stadsdichter. En als die dat niet wil, dan zet ik het zelf wel door.
Het tweede project is een boek dat ik wil maken. Ik wil zo veel mogelijk Rotterdamse dichters een dag mee laten lopen met iemand die hun ‘favoriete’ beroep uitoefent, of in ieder geval een beroep dat hen inspireert, fascineert: een politieagent, een leraar, een vuilnisman, het mag van alles zijn. Op basis daarvan schrijven zij een gedicht en in het boek komt ook het verhaal van de beroepsbeoefenaar. Het boek moet een grote ode worden aan hen die onze stad draaiende houden.
Bas Kwakman, de directeur van Poetry International, noemde Rotterdam naar aanleiding van het Dichterschap des Vaderlands van Vegter en de prijs van Perquin ‘poëziestad nummer 1’ in Nederland. Ben je het daarmee eens?
Op papier misschien wel. Kijk, Rotterdam is een goede stad voor een dichter, dat staat voor mij buiten kijf. Er is hier altijd inspiratie. En er is een traditie en een scene. Alleen is Rotterdam wat minder trots op z’n dichters en is er minder saamhorigheid dan in bijvoorbeeld Utrecht of Groningen. Dat mis ik hier wel eens.
Is er een rol voor de huidige politiek, niet bepaald heel gul naar de kunsten, in je dichterschap?
Ik ben geen activist, dat is me te veel één op één. Maar ik heb wel een mening. Ik ben er trots op dat ik leef van een ‘linkse hobby’. Ik zou het liefst van de hele stad een linkse hobby maken. Want ik, en velen met mij die zo worden aangesproken, werken gewoon keihard voor hun geld.
Een stadsdichter is verder ook een soort nar. Hij moet de politiek becommentariëren, en ook dat ben ik zeker van plan bij de komende gemeenteraadsverkiezingen die middenin mijn termijn vallen. Ik ga geen stemadvies geven, maar ik laat zeker van me horen.
De vraag over de ‘waarde’ van kunst voor de samenleving ligt weer helemaal op tafel. Kan een gedicht een belangrijke rol spelen in iemands leven?
Ab-so-luut. Om een voorbeeld te geven: ik presenteer Boek Nu!, een maandelijkse, literaire avond in Theater Walhalla. Een van de vaste items is het tonen van een filmpje waarin we ‘gewone’ Rotterdammers een gedicht laten voordragen. De laatste keer was het een gedicht van Jan Glas, ‘Als was zij mijn vrouw’. De vrouw die het voordroeg raakte er door ontroerd en zag er allerlei tekenen van religie in, zaken die ik nog nooit zo had bekeken. Haar ontroering zei alles. Kunst ‘kruidt’ het leven; zonder dat is het stukgekookte witlof.
Is het eigenlijk zinvol om over poëzie te praten? Of is het zoals Frank Zappa zei over popkritiek: ‘schrijven over muziek is als dansen over architectuur’?
Dat denk ik wel. Maar tegelijk: als Zappa iets zegt, is het waar (lacht).
Op Gedichtendag (31 januari jl.) werd bekend dat Daniel Dee was voorgedragen als stadsdichter voor de periode 2013-2015. De eersten die de functie vervulden waren de Woorddansers (Jeroen Naaktgeboren & Arie Hordijk) van 2007 tot 2009. Daarna volgden Jana Beranová en Esther Naomi Perquin. Dat maakt Dee de vierde officiële stadsdichter van Rotterdam.
De dichtbundels van Daniel Dee verschijnen bij uitgeverij Passage. Ook schrijft hij dagelijks een column voor Stadslog, genaamd D-day.
Gerelateerde inhoud
Steun onafhankelijke journalistiek voor Rotterdam
We kunnen deze artikelen alleen maken dankzij onze leden. Lees onbeperkt alle artikelen op Vers Beton voor € 7,50 per maand, de eerste maand is gratis.
Al 4 reacties — discussieer mee!
Ergens vind ik het jammer dat het stadsdichterschap een gekozen functie is. Het lijkt mij wel wat, een langslepende volksverkiezing met rellen tussen dichters of een soap rondom poezie. En als het volk de “verkeerde” kiest, dan nog komt poezie misschien wat meer onder de aandacht. Zo uitgeroepen door een anonieme commissie doet het mij denken aan de regels van Zbigniev Herbert:
“Men restaureerde voor de dichter
het tafeltje midden in de stad
restaureerde het café
aquarium voor kunstenaars
Nu is hij niet meer alleen
een jonge musicus zit naast hem
een zekere beeldhouwer
een rossige criticus
en twee modellen
wat goed om met het volk te marcheren
-denkt de dichter-
en schuifelt met zijn voeten onder tafel”
Vertaald door Gerard Rasch
Gaaf gedicht zeg. Tja, het is een beetje balanceren he? Ik kan en kon Daniels beweegredenen wel volgen, maar aan de andere kant vind ik voor iederéén de deuren openzetten, ook bij een stemronde wel zo eerlijk. Daarnaast moet je zeker oppassen met gaan beweren dat je zou weten wat mensen wel en niet over poëzie weten – maar goed, hier was ik slechts de vragensteller, natuurlijk.
@Miki
Mooi gedicht van Herbert, zég!
Driek van Wissen natrappen. Dat is echt zóóóóó 2009.