Stap je zo meteen de fiets op richting de lokale vrijmibo, maar ben je bang aangevallen te worden? Vrees niet: Myrta fietst met je mee en weet te vertellen dat er eigenlijk helemaal geen jeugdbendes zijn die je het leven zuur kunnen maken. Eenmaal aangekomen zie je Eeva in een hoekje hard contempleren over het evenwicht tussen overheid en maatschappij in het gemiddelde moskee-internaat, terwijl Hilde heel groos Rotterdamse souvenirs staat te verkopen. De eerste bitterbal is op onze kosten!
18x NY Crips
“Het aantal jeugdbendes is volgens onze burgermeester gedaald van 28 naar 18.” In eerste instantie schrok ik een beetje van dit bericht in De Havenloods afgelopen week. Fijn hoor, dat het er een stuk minder zijn geworden, maar 18 jeugdbendes vind ik persoonlijk toch nog aan de hoge kant. Nu weet ik best dat er in Rotterdam niet alleen lieverdjes wonen, maar ik kan me toch ook weer niet voorstellen dat iedere deelgemeente er een eigen New York Crips op nahoudt.
Dat blijkt gelukkig ook niet het geval. De gemeente rekent namelijk – naast echte criminele groepen – ook overlastgevende en hinderlijke groepen tot jeugdbendes. En ja, als je elke groep pubers die met sneeuwballen gooit of met besjes schiet tot een jeugdbende rekent, dan drijf je de statistieken natuurlijk hard op.
Volgens mij slaat de ambtelijke telmachine hier de plank mis. Zo wordt het heugelijke feit dat het aantal criminele jeugdbendes van 2 naar 0 daalde behoorlijk ondergesneeuwd door het enthousiast tellen van ‘hinderlijke groepen’. Dat statistiek een leugen is weten we inmiddels allemaal, maar vent het als burgemeester dan in ieder geval optimaal uit. Rotterdam kent geen criminele jeugdbendes meer, hoera!
door Myrta Otten
Moskee-internaten tonen moeilijkheid aan van burgerkracht
Burgerparticipatie en zelfredzaamheid zijn de nieuwste idealen van politiek en beleidsmakers. We worden om de oren geslagen met termen als burgerschap, vertrouwen in burgers, zelforganisatie, bewonersinitiatief en civil society. Het lijkt wel de nieuwe maakbaarheid. Het Rotterdamse gemeentebestuur loopt hiermee op de troepen vooruit. Niet alleen omdat de crisis en het begrotingstekort vragen om een efficiëntere en goedkopere overheid, maar ook omdat ze erin gelooft: op naar een nieuwe samenleving waarin de overheid niet meer regisseert, maar waar nodig faciliteert en zo de eigen krachten van de stad benut.
Als je dit nieuwe mantra hanteert, kun je met een andere blik kijken naar de bestuurlijke en politieke hommeles rondom de moskee-internaten. Zijn deze internaten niet juist een voorbeeld van de civil society? De jeugdzorg werd niet ingeschakeld, de gemeenschap kwam niet met de problemen bij de overheid aankloppen, maar probeerde zelf de problemen met jongeren en hun ouders binnen de eigen geloofsgemeenschap op te lossen.
Natuurlijk moeten ook privé-internaten voldoen aan de brandveiligheid. Maar veel interessanter is het bekritiseerde pedagogisch klimaat in die internaten. Want wat de één een nette vrome opvoeding noemt, vindt de ander een onwenselijke sociale druk voor kinderen. Het gedoe rondom moskee-internaten legt daarom bloot dat een zelfredzame civil society geen uitgemaakte zaak is, maar juist nieuwe dilemma’s oplevert. Want als de overheid wegvalt, ontstaan er andere machtsverhoudingen die we misschien niet allemaal even wenselijk achten.
Het kan daarbij ook een keer echt goed misgaan. In dat geval reageren we verontwaardigd en verzinnen nieuwe regels en protocollen om dit te voorkomen. We leven in een ‘het kan toch niet zo zijn dat?’-samenleving. De bestuurskundige filosoof Paul Frissen omschrijft het als volgt: de maatschappij moet het zelf gaan doen, maar wel precies zoals de rest dat wil.
De vraag is dus: zijn we wel klaar voor een samenleving die draait op burgerkracht? En hoe gaan we met elkaar het evenwicht bepalen tussen maatschappelijke organisaties die eigengereid opereren en een overheid die kwaliteit en publiek belang bewaakt?
door Eeva Liukku
Voor de stad, door de stad
“Ma! Ken je dat woord, groos?! Dat is een oud-Rotterdams woord, toch? Het betekent ’trots’! Ken je dat, ma? Nee-hee, gróós. GROOS!” Mijn moeder gilt in de oren van mijn oma. Oma is oud, doof en wars van het heden. We pakken elke gelegenheid dus aan om het verleden een beetje tot leven te brengen en haar ogen te laten stralen.
Niettemin is het verleden natuurlijk hartstikke voorbij, en daarmee het Rotterdam waar de oudere generatie hevig naar terugverlangt. Zij kijkt naar fotoboeken van een Rotterdam van voor de oorlog, maar voor de nieuwe generatie is de stad in die boeken onherkenbaar pittoresk. “Is dat Oostplein?! Kijk nou, het is daadwerkelijk een PLEIN!”
Het Rotterdam van deze generatie is een heel andere stad, maar niettemin één om trots op te zijn. Het verschil met oma’s trots is dat wij dat op een t-shirt zetten en van de stad een merk maken, en daar vaart 010 kleding wel bij. Ook werd onlangs een nieuwe winkel geopend in het Schieblock: Groos. Zij verkopen “producten uit Rotterdam waar je trots op mag zijn”. Stralend paradeer je rond in de jurk van een ontwerper die je in de stad zomaar tegen het lijf kunt lopen. Lief en kneuterig vind ik dat.
Een stad als merk en city marketing zijn natuurlijk niet nieuw. Iedereen heeft wel ergens een mini-Eiffeltoren of een t-shirt met ‘I Love New York’ liggen. Doorgaans is dat troep uit een souvenirwinkel, en dus het laagste van het laagste op het gebied van consumentengedrag. Aan bovengenoemde trend is echter geen marketeer of souvenirwinkel te pas gekomen. Smaakvol en enthousiast steunen wij onze makers en onze woonplaats. Niks ‘wereldburgers’, dat rare jaren-negentig-woord. Het is vóór de bewoners van Rotterdam, dóór de bewoners van Rotterdam. Hoe ouderwets wil je het hebben?
door Hilde Westerink
Nog geen reactie — begin de discussie!