Het Rotterdamse onderwijs doet het van oudsher slecht op de nationale ranglijstjes. Lage citoscores, veel voortijdig schoolverlaters, grote taalachterstanden. Het tij moet gekeerd, dus investeerde Rotterdam de afgelopen drie jaar flink in het onderwijs. Werd onze jeugd daar beter van, of zijn we nu nog verder van huis? Esther Audier en Caterine Baeten maken de balans op.
Een grote stad met grote problemen
Het Rotterdamse onderwijs wordt al jaren geteisterd door een aantal structurele problemen. Van oudsher scoren Rotterdamse scholen relatief slecht op basisvakken als taal en rekenen met als gevolg dat de citoscores jaarlijks onder het landelijk gemiddelde liggen. Daarnaast zijn er in Rotterdam relatief veel voortijdige schoolverlaters en is het aantal ‘zwakke’ tot ‘zeer zwakke’ scholen relatief hoog.
Deze onderwijsproblematiek is niet los te zien van de bevolkingssamenstelling van Rotterdam. Tweederde van de Rotterdamse jongeren groeit op in gezinnen die oorspronkelijk niet uit Nederland komen en waar thuis weinig of geen Nederlands wordt gesproken. Éen op de drie leerlingen groeit op in een gezin met laagopgeleide ouders, waarvan een beperkt aantal jongeren doorstroomt naar hogere vormen van onderwijs en waarvan lang niet iedereen een startkwalificatie haalt voor de arbeidsmarkt.
Rotterdam wil ‘beter presteren’
Om de problemen aan te pakken in het onderwijs hanteert de Gemeente Rotterdam het onderwijsbeleid ‘Beter Presteren 2011-2014’. Het programma is een tweeluik bestaande uit de programma’s ‘Beter Presteren’ en ‘Aanval op Uitval’, die onder andere gericht zijn op het behalen van hogere onderwijsresultaten en het verminderen van het aantal leerlingen dat voortijdig de school verlaat.
In het programma ‘Beter Presteren’ ligt de focus op taal en rekenen. Het Rotterdamse onderwijsbeleid sluit daarmee nauw aan bij het kabinetsbeleid van de afgelopen jaren, waarin taal en rekenen ook dominante beleidsthema´s zijn. “Rotterdam heeft een enorm potentieel aan talent dat onvoldoende wordt benut. Om te bereiken dat onze beroepsbevolking beter wordt opgeleid, leggen we de lat hoger. Een beter opgeleide beroepsbevolking begint bij de basis”, aldus de programmamakers. Met een verruiming van de leertijd, talentontwikkelingsprogramma’s, resultaatmeting, beter opgeleide docenten en meer nadruk op schoolresultaten, wil de gemeente inzetten op de toekomst van Rotterdam.
Het beleid maakt volgens Hugo de Jonge, wethouder van Onderwijs, Jeugd en Gezin een einde aan het negatieve denken over het Rotterdamse onderwijs: “Lange tijd werd er gedacht dat het nooit wat zou worden met de Rotterdamse kinderen uit achterstandsgezinnen. We hebben de laatste jaren veel geïnvesteerd om het onderwijs in Rotterdam kwalitatief naar een hoger niveau te tillen én om de achterstand op de rest van Nederland in te halen. En met succes: uit de cijfers blijkt dat je ook met onze kinderen in Rotterdam hele inspirerende resultaten kunt halen.” Of deze resultaten alleen aan het gemeentebeleid zijn toe te dichten is de vraag, aangezien er tal van initiatieven in de afgelopen jaren zijn opgezet door scholen en particulieren om het onderwijs te verbeteren. Hoe dan ook stemmen de cijfers van de afgelopen drie jaren in ieder geval tot optimisme voor de toekomst van het Rotterdamse onderwijs.
Het Rotterdamse onderwijsbeleid is sinds 2011 actief en gaat nu zijn laatste jaar in. Tijd dus om de balans op te maken. Hoe staat het onderwijs na drie jaar onderwijsbeleid ervoor?
De harde cijfers
In het evaluatierapport “Staat van het Rotterdams Onderwijs 2013” zijn de resultaten vrijgegeven van de afgelopen drie jaar. Een aantal daarvan is in de onderstaande grafiek weergegeven. De cijfers van het aantal (zeer) zwakke scholen zijn gebaseerd op de meest recente data die door de wethouder zijn vrijgegeven in een brief van 21 januari 2014.
De Gemeente Rotterdam zette in 2011 met het Beter Presteren-plan onder meer de aanval in op basisvakken als taal en rekenen. De belangrijkste ambitie is om aan het einde van de collegeperiode met de scores voor taal en rekenen significant dichter bij het landelijk gemiddelde te zitten dan in 2010. Het verruimen van de leertijd, met name voor wat betreft taal en rekenen, is ingezet als middel om hogere onderwijsresultaten te behalen. Tevens draaien er tot 2014 vakantiescholen waar kinderen in vakanties extra onderwijs aangeboden krijgen met het doel om terugval te voorkomen.
De maatregelen lijken succesvol, tenminste als we naar de absolute cijfers kijken. Met pieken en dalen scoort Rotterdam op beide gebieden boven de inspectienorm van 2013. Op begrijpend lezen na, scoren Rotterdamse scholen boven het landelijk gemiddelde van 2010.
Wat betreft het verhogen van de citoscores, één van de speerpunten van het huidige beleid, is de winst betrekkelijk. Het streven om rond het landelijk gemiddelde te scoren is vooralsnog niet gelukt. De Rotterdamse scores zijn met pieken en dalen gestegen tot 532, maar liggen daarmee nog steeds onder het landelijk gemiddelde van 536. Hierbij moet rekening worden gehouden dat Rotterdam wat leerlingenpopulatie betreft van ver moet komen, maar dit mag volgens de wethouder geen excuus zijn om niet beter te willen presteren.
Het aantal zwakke en zeer zwakke scholen daalt, zij het schoksgewijs, maar of de doelstelling om het aantal zeer zwakke scholen tot nul te reduceren in 2014 zal slagen moet nog blijken. Kleinere scholen hebben in het algemeen een groter risico om zwak te worden omdat ze minder bestuurlijke slagkracht en financiële middelen hebben om een neerwaartse spiraal op te vangen. Het aantal (zeer) zwakke scholen neemt af doordat schoolbesturen nauw samenwerken met de gemeente om zwakke scholen te laten fuseren of over te laten nemen door ‘gezonde’ scholen. Soms krabbelen scholen ook op eigen kracht op.
Kritiek op het beleid
Ondanks de successen die er geboekt zijn, is er ook kritiek op de eenzijdigheid van het Beter Presteren plan. Eén van de partijen die direct de consequenties voelt van het huidige gemeentebeleid is Music Matters, een organisatie die muziekeducatie geeft op scholen. Volgens directrice Marianne van de Velde is het gemeentebeleid te veel gericht op de traditionele vakken: “Er moet natuurlijk geïnvesteerd worden in taal- en rekenvaardigheden van kinderen, maar dat alleen is een te beperkte visie over wat onderwijs is.” Volgens haar komt die beperkte visie omdat er steeds meer gekwantificeerd wordt in het onderwijs, met als gevolg dat scholen gaan ‘teachen to the test’: “Scholen hebben weinig vrijheid meer in het bepalen van hun onderwijsprogramma’s omdat ze aan allerlei voorwaardes moeten doen om te scoren op cijfer- en ranglijsten.” Volgens van de Velde zijn het met name de toch al zwakkere scholen die van dit beleid de dupe zijn: “Zij durven steeds minder te investeren in allerlei ‘extra’s’ zoals cultuuronderwijs uit angst de norm niet te halen”. Dat cultuurleveranciers zoals Music Matters kritisch zijn op het beleid is enigszins logisch te noemen. Zij zien immers het aantal scholen dat met hun programma’s mee wil doen fors afnemen.
Toch is er ook binnen de lokale politiek kritiek op het huidige beleid. Volgens Sun van Dijk, beleidsmedewerker onderwijs van de SP in Rotterdam, is het huidige beleid inderdaad nog teveel gericht op de meetbare resultaten: “Nu wordt de focus nog vooral gelegd op schoolprogramma’s van taal en rekenen, de zogenaamde ‘harde cijfers’. Er moet meer aandacht komen voor de ‘zachte kant’ van het onderwijs, zoals dramalessen, toneellessen, muzieklessen, die de sociale en emotionele ontwikkeling van het kind stimuleren. Als je inzet op dat soort lessen win je ook op andere terreinen”.
Iemand die laat zien dat cultuuronderwijs naast reguliere vakken wel een hele waardevolle bijdrage kan leveren is Henk Oosterling, filosoof en directeur van de Stichting Rotterdam Vakmanstad. Oosterling ontwikkelde een alternatieve lesmethode voor de OBS Bloemhof op Zuid, waarin naast reguliere vakken ook alternatieve vakken als judo, koken, natuureducatie en filosofie een rol spelen. Zijn integrale methode die afwijkt van de meer traditionele lesmethoden blijkt succesvol; de leerlingen behaalden drie jaar op een rij een cito-score die hoger ligt dan het Rotterdamse gemiddelde. “De kinderen van de Bloemhof blijken sociaal emotioneel enorm gegroeid te zijn en cognitief zit de school op het landelijk gemiddelde. Twaalf van de negenentwintig leerlingen uit groep 8 gaan naar het VWO/Havo”, aldus Oosterling. De methode van Oosterling laat vooral zien dat de vorm waarin goede scores behaald kunnen worden, absoluut niet traditioneel hoeft te zijn.
Willem Sonneveld, burgerraadslid bij de Gemeente Rotterdam en docent Maatschappijleer, is positief over de werking van het Beter Presteren Plan, maar kan zich wel verplaatsen in de kritiek: “De zwakte van het huidige beleid zit hem waarschijnlijk vooral in dat scholen afgerekend worden op basis van citoscores, terwijl dat maar een deel is van wat onderwijs inhoudt. Tegelijkertijd zijn die scores wel een belangrijk middel om de investeringen te kunnen toetsen.” Op de vraag wat hij van de kritiek vindt dat het beleid teveel gericht zou zijn op taal en rekenen antwoordt hij: “Taal en rekenen zijn hele belangrijke onderdelen in het onderwijs. Dat de focus ten koste zou kunnen gaan van andere vakken is jammer, maar deze vakken hebben wel met recht prioriteit.”
Volgens dr. Jacqueline van Schenk, hoogleraar aan de pedagogische master op de Erasmus Universiteit, wordt er in de discussie over onderwijs ten onrechte verondersteld dat je moet kiezen tussen inzetten op het cognitieve domein of inzetten op het sociale en emotionele domein. “Je kunt op beiden aspecten in het curriculum terug laten komen. Door kinderen bijvoorbeeld samen te laten werken en evenveel verantwoordelijkheid voor het eindproduct van een project te geven stimuleer je zowel hun cognitieve als hun sociale en emotionele vaardigheden”.
Tot slot
Dit jaar gaat het Beter Presteren Plan zijn laatste jaar in en naar verluidt worden er al plannen voor een Beter Presteren Plan II gemaakt. Over de exacte invulling daarvan kan de wethouder nog niet veel zeggen, maar de koers van het huidige beleid zal volgens de wethouder zeker worden voortgezet.
De gemeente heeft een keuze gemaakt, namelijk investeren in de basis en concrete resultaten behalen. Deze afweging is met het oog op het onderwijspeil in Rotterdam van de afgelopen jaren te begrijpen. Of het prestatiegericht beleid daadwerkelijk zal leiden tot solide resultaten in de toekomst, zal nog moeten blijken. De winst tot nu toe is betrekkelijk en nog niet heel overtuigend. De kritiek dat het beleid té sterk gericht is op meetbare resultaten, waardoor het ten koste gaat van de zogenaamde ‘zachte’ domeinen van onderwijs, is begrijpelijk vanuit het oogpunt van cultuurinstanties en zwakke scholen. Toch laten praktijkvoorbeelden, zoals OBS Bloemhof, dat het één niet het ander uitsluit, maar dat een integrale methode ook uitkomst kan bieden op beide terreinen.
Tot nu toe is het nog grotendeels aan de scholen zelf om een gepaste vorm te kiezen waarin zij hun resultaten willen behalen. Wellicht dat de gemeente in de toekomst scholen nog meer kan stimuleren of ondersteunen om beide domeinen in het lesprogramma te integreren.
Al 4 reacties — discussieer mee!
Als de kwaliteit van dit stuk maatgevend is voor het Rotterdamse onderwijs, zou ik de deken over me heen trekken.
Wollig.
Veel jargon.
Essentiële vragen (naar schoolgrootte, bijvoorbeeld) worden niet gesteld.
En een hoogleraar die vindt dat kinderen verantwoordelijk zijn voor een ‘eindproduct’. **hoofd tegen tafelrand bonkt**
Jeetje, Hans, wat een onaangename reactie, is dat nou nodig en nuttig? Als je kritisch bent op een stuk, wat natuurlijk mag, kijk dan ook eens kritisch op je eigen uitlatingen en het doel/effect ervan.
Ikzelf ben blij weer eens een genuanceerd stuk te lezen over onderwijs, zonder “goed” versus “kwaad”, maar het onderwijs(beleid) in al zijn frustrerende complexiteit.
Ik ben zelf wel erg benieuwd naar de lange termijn effecten van de focus op taal en rekenen. Het ziet ernaar uit dat het betere cijfers op de toetsen oplevert, maar hoe zit het met de verdere verwachte heilzame effecten? Helpt het ook (juist) de kinderen met een taal/rekenachterstand of komen die juist in de problemen?
Verder is het opvallend hoe veel gegevens er verzameld worden, en hoe moeilijk te duiden ze zijn. Het strategisch gedrag is ook niet van de lucht*. En wat moet er eigenlijk veranderen in die trends voor we zeggen: het beleid is succesvol geweest. Zie bijvoorbeeld het Rotterdamse sprongetje (bovenin de figuur), daar ging kennelijk iets goed, maar wat?
@Melissa
Misschien zou het onderwijs ook wat onaangenamer moeten worden om de kinderen tot meer inspiratie/betere resultaten te bewegen.
Het is maar een gedachte.
Prettige avond…
Fijn dat de Bloemhof genoemd wordt, maar jammer dat er in dit artikel niet verder is gekeken naar de aandacht die de gemeente heeft voor gezondheidsbevordering op scholen. Sinds 2008 kunnen scholen in Rotterdam immers ´gezonde school´´ worden. Op een gezonde school is naast aandacht voor taal en rekenen juist ook aandacht voor bijvoorbeeld een gezonde leefstijl en ´gezond´ omgaan met elkaar. Dit beïnvloedt de leerprestaties op een positieve manier, en legt zo de logische koppeling tussen de beide domeinen. Er zijn gelukkig al veel scholen op deze manier aan de slag.