Professor Gert Biesta verdedigt een brede visie op onderwijs: onderwijs is niet alleen om kennis over te dragen, maar óók om leerlingen maatschappelijk te vormen, ze op te voeden tot democratisch burger. In zijn werk legt hij kritisch de veronderstellingen onder onderwijsvisies bloot, altijd vanuit de vraag: wat is eigenlijk het doel van onderwijs en bereiken we dat hiermee? Biesta is voor een paar dagen terug in Nederland. Speciaal voor Vers Beton las en beoordeelde hij het nieuwe coalitieakkoord.
De beste leraren in Rotterdam
Maandag hou ik op uitnodiging van de Hogeschool Rotterdam een lezing over de rol en de positie van de docent. Ik sluit daarmee in zekere zin aan bij een aspect van het coalitieakkoord, daar waar het gaat om de kwaliteit van de docent. Het akkoord schrijft namelijk: “De beste leraren werken in Rotterdam.” Dit klinkt in eerste instantie aantrekkelijk, maar als je erbij stilstaat is de achterliggende competitielogica problematisch: de beste leraren in Rotterdam, en de minder goede elders? Ik zou eerder opgeschreven hebben dat óók Rotterdam recht heeft op goede leraren.
Een veel belangrijker vraag is natuurlijk wát goede leraren dan zijn. Daar zegt de tekst weinig over, behalve dat de primaire taak van de leraar ‘onderwijzen’ is, of ‘les geven.’ Ook dat kan op verschillende manieren ingevuld en opgevat worden. Ik denk dat de hedendaagse leraar heel wat meer verantwoordelijkheden heeft dan alleen maar lesgeven. Veel maatschappelijke en persoonlijke problemen kunnen niet zomaar buiten de deuren van de school worden gehouden. Het zou dus op zijn minst behulpzaam zijn als de taak van de docent breder wordt opgevat dan alleen lesgeven. Ik denk allereerst heel concreet aan ondersteuning en begeleiding van de persoonlijke, sociale en maatschappelijke vorming van kinderen en jongeren, wat ook betekent dat je ze helpt om hun weg in het leven en in de samenleving te vinden.
In mijn eigen werk verdedig ik een brede visie op waar onderwijs naar zou moeten streven. Ik onderscheid drie domeinen, welke ik kwalificatie, socialisatie en subjectivering noem. Maar je zou ook kunnen zeggen: [1] kennis & vaardigheden [2] traditie, cultuur, normen en waarden, en [3] de maatschappelijke vorming van de persoon. Alle drie de domeinen zijn van belang, en ze kunnen in feite ook niet goed los van elkaar gezien worden.
Wat onderwijs complex maakt is dat de drie domeinen in zekere zin altijd op gespannen voet staan met elkaar. Wanneer we extreem veel aandacht aan het ene domein besteden, genereert dit vaak problemen in de andere domeinen. Dit zie je vooral in landen die alleen maar inzetten op prestaties en uit het oog lijken te verliezen dat dit grote psychosociale schade aanricht onder kinderen en jongeren. De hoge zelfmoordcijfers onder jongeren in Zuid Korea laten iets zien van de schaduwkant van een extreme prestatiecultuur.
Socialisatie
Hoe ziet het plaatje van het coalitieakkoord er dan uit? Waar het meeste over wordt gezegd is het domein van de socialisatie, bijvoorbeeld het aanleren van de Nederlandse taal, integratie, Nederlandse en Rotterdamse geschiedenis en cultuur, gedeeld normbesef, en ook respect, erkenning, vrijheid en solidariteit. Dat is niet allemaal slecht: de vraag hoe een samenleving voldoende samenhang kan hebben is altijd een belangrijke vraag, en zeker voor een stad als Rotterdam blijft dit een uitdaging.
Maar het valt me wel op dat de toon er voornamelijk een is van aanpassing en inpassing. Daar waar het gaat om fundamenteel politieke waarden zoals vrijheid en solidariteit vind ik dit belangrijke zaken (hieronder schrijf ik daar nog iets meer over). Maar waar het gaat om Nederlandse en Rotterdamse cultuur vraag ik me af wat daar precies onder wordt verstaan en wie als de ‘cultuurdragers’ worden gezien. Het risico is dat cultuur tamelijk statisch en a-historisch wordt opgevat, terwijl cultuur voor mij toch meer iets is wat mensen met elkaar (moeten) doen.
Economie en democratie
Het onderwijs wordt bovendien expliciet (en bijna uitsluitend) gekoppeld aan de economie. Dat er een link tussen onderwijs en de economie wordt gelegd en, in verband hiermee, met het domein van werk, is op zich prima. Daar heeft onderwijs inderdaad een belangrijke rol te vervullen. Maar de economie kan voor mij niet het enige referentiepunt van onderwijs en onderwijsbeleid zijn.
Wat opvallend afwezig is, is aandacht voor de democratie. Het woord wordt in het akkoord maar één keer genoemd (“nieuwe vormen van directe democratie”), en lijkt geen rol te spelen waar het gaat om het onderwijs. Dat is een gemiste kans, vooral ten aanzien van het subjectiveringsdomein van onderwijs, wat te maken heeft met de manier waarop educatie bijdraagt aan de maatschappelijke vorming van de persoon.
Het risico van de toon van het document is dat het onderwijs vooral gericht wordt op de vorming van de homo economicus, en er geen expliciete aandacht is voor de vorming van de homo democraticus. Gezien de ambitie van het akkoord is dat vreemd – omdat de problemen waar Rotterdam voor staat te maken hebben met de vraag hoe het mogelijk is samen te leven in pluraliteit. Daarvoor zijn denk ik niet alleen gedeelde normen en waarden nodig, maar ook een democratische gezindheid of, zoals ik het elders ook wel heb uitgedrukt: het voeden van een verlangen naar de democratische bestaanswijze.
Onderwijs heeft daar wel degelijk iets bij te dragen, en ik zou dat niet alleen graag expliciet als referentiepunt willen zien, maar zou dat ook als onderdeel van de primaire taak van de docent willen opvatten. Ik ben er niet gerust op dat dit voldoende in beeld is wanneer de primaire taak van de docent wordt opgevat als ‘lesgeven’.
Beroepsonderwijs
Waar ik positief over ben zijn de initiatieven op het vlak van het beroepsonderwijs. Goed beroepsonderwijs met uitzicht op een baan kan een cruciale factor zijn in het leven van jongeren, niet alleen omdat het werk en geld oplevert (en beide zijn van belang), maar ook omdat het ze op een heel concrete manier met de samenleving verbindt, concrete verantwoordelijkheid geeft, en ook de mogelijkheid biedt om heel nieuwe relaties met andere generaties aan te gaan. In mijn eigen onderzoek in Engeland heb ik gezien hoe werk jongeren op een meer verantwoordelijke manier in de wereld zet dan school, en dat dat ook een belangrijke impact heeft op hun vorming als democratische burgers.
Om al die mogelijkheden te benutten is het wel zaak om een brede onderwijspedagogische blik op het beroepsonderwijs te behouden. In het verleden was er veel breed pedagogisch vakmanschap onder docenten in het beroepsonderwijs: docenten hadden veel aandacht voor de vorming van de leerlingen. In Engeland is beroepsonderwijs echter meer en meer verworden tot het afvinken van competenties. Ik hoop dan ook dat er in Nederland nog voldoende verbinding is met de unieke kwaliteiten die veel docenten in het beroepsonderwijs hebben of hadden. Hier ligt ook een heel belangrijke uitdaging voor de opleiding van leraren.
De pedagogische verantwoordelijkheid van de samenleving
En dan nog een laatste stokpaardje: ik lees dat volgens de coalitie “het opvoeden van de Rotterdams jeugd niet aan de overheid noch aan de scholen en onderwijzers in Rotterdam [is]” maar dat ouders eerstverantwoordelijk zijn. Ik snap wel wat hier speelt – ouders die die verantwoordelijkheid niet willen nemen (waarbij het nog wel de vraag is of alle ouders die verantwoordelijkheid kunnen nemen) – maar vind de hier geformuleerde positie veel te simpel.
Veel van wat kinderen en jongeren opsteken over het leven en samenleven is immers het directe of indirecte effect van hoe die samenleving zelf georganiseerd is. Dat betekent dat het beleid van de overheid ook belangrijke pedagogische boodschappen uitzendt, en alleen al daarom ook een pedagogische verantwoordelijkheid heeft en die ook zou moeten onderkennen. Het is veel te simpel om die verantwoordelijkheid alleen maar op het bordje van de ouders te leggen. School, gezin en overheid hebben hier ieder een belangrijke verantwoordelijkheid en ieder unieke mogelijkheden. Hoe meer ze samen kunnen werken, hoe beter het is.
Er is echter nog een vierde ‘speler’ in het geding, na ouders, school en overheid: de (vrije) markt. De impact van de markt (economie, reclame, nieuwe media) is immens en maakt de pedagogische taak zowel lastiger dan in het verleden als ook urgenter. Ook daar ligt mijns inziens een belangrijke (en niet eenvoudige) taak voor de overheid en het onderwijs.
Balans
Kort gezegd zie ik te veel economie en te weinig democratie, te veel socialisatie en te weinig maatschappelijke vorming in het coalitieakkoord. Het akkoord draait niet om de problemen heen, maar de onderliggende onderwijspedagogische visie is wat mij betreft nog uit balans. Het is daarom niet ondenkbaar dat de goede leraren die Rotterdam wil binnenhalen zich te veel moeten bezighouden met symptoombestrijding en te weinig ruimte krijgen om ook op een meer fundamenteel niveau een bijdrage te leveren. Pas als er ook plek is voor dat laatste mag Rotterdam zich met recht onderwijsstad van Nederland noemen.
Informatie:
Gert Biesta houdt maandagmiddag 19 mei een lezing in Arminius met de titel Hoe wordt een competentie leraar een goede leraar. Aanmelden kan hier.
Nog geen reactie — begin de discussie!