In de periode tussen de kortste en de langste nacht van het jaar bezoekt Karin Koolen stadgenoten die in de nachtelijke uren de kost verdienen. Want terwijl u slaapt, wordt in Rotterdam hard gewerkt. In aflevering één: Menno, nachtportier van Hotel New York.
Middernacht. De goedlachse Menno (31) – keurig gekapt en in een roodomrand jasje van Hotel New York – zit aan de telefoon als ik binnenkom. Het stel in de bruidssuite krijgt de gekleurde sfeerverlichting niet uit. “Er zit een paneel links van het bed”, zegt Menno. “Anders kom ik wel even naar boven. Oh… Aan de andere kant misschien?” Als de missie voltooid is, hangt Menno de telefoon op en schudt mij de hand. “Koffie? Thee? Iets anders? Ik ben nog even bezig, maar als de afsluitploeg van het restaurant weg is, sluit ik de buitendeur. Dan kan ik je een rondleiding geven.”
Rozenblaadjes
Met een cappuccino uit het restaurant wacht ik in de ruimte achter de receptie. Een oude kluis, waar vroeger geld en waardevolle bezittingen van passagiers opgeborgen werden, fungeert als inloopkast. Achter het bureau hangt een prikbord met belangrijke telefoonnummers en een protocol voor als de ontbijtkok zich ziek meldt. In een stellingkast achterin staat een voorraad tandenborstels, scheerschuim, tampons en deodorant. De doosjes met rozenblaadjes zijn bestemd voor de bruidssuite, in één van de voormalig directievertrekken.
Menno is één van de vier nachtportiers in Hotel New York. Zo’n drie a vier nachten per week is het hotel zijn domein, en dat inmiddels al 8,5 jaar. Menno: “Het begon als een tijdelijk bijbaantje. Ik studeerde toen nog aan de kunstacademie en kwam hier via een uitzendbureau terecht.” Menno bleef. Hij paste goed in het team en werd verliefd op het historische gebouw. “Ik ben niet zweverig, maar ik vind het wel bijzonder om in zo’n oud pand te werken, met zo’n rijke historie.” Hoewel de clientèle ook bestaat uit zakenmensen en artiesten uit het Nieuwe Luxor, denkt Menno dat de meeste mensen bewust kiezen voor een overnachting in Hotel New York. “Het is een belevenishotel.” Hij wijst op de oude scheepselementen in de lobby, de hutkoffers en de historische foto’s aan de muren. De hoge plafonds en de robuuste buizen en pilaren maken het gemakkelijk om je terug in de tijd te wanen.
Nachtwerker
Het loopt iets na enen. Keukenpersoneel komt nog even snel voor een pleister. “Blauwe horecapleisters voor tijdens het werk, de gewone huidkleurige voor na het werk”, legt Menno uit. Passanten met rood-wit-blauwe vlaggetjes op hun wangen willen geld wisselen voor sigaretten. Eén van de hotelgasten vraagt om paracetamol. Menno laat me het bakje zien met daarin paracetamol, aspirine en strepsils. “Amerikanen willen altijd aspirine, asprin. Europeanen vragen juist om paracetamol.”
Eva van de afsluitploeg heeft haar jas aangetrokken en staat op het punt van vertrekken. “Menno..”, zegt ze met een lieve glimlach. “Zou jij vannacht die bloemen uit de Plate zaal weg willen gooien en er nieuwe voor neer willen zetten?” Menno lacht terug. “Nou, vooruit dan maar.”
De nachtdienst is nu officieel begonnen. Alleen Menno en nachtwerker – “dat klinkt dubieuzer dan het is hoor” – Fernando zijn nog binnen. Menno rookt nog snel een sigaretje voor de ingang en dan gaat de (draai)deur op slot. ‘Als de deur gesloten is, kunt u aanbellen’, staat op het houten bordje dat hij ophangt.
Ik krijg een rondleiding. Het is opvallend hoe snel het hotel ‘eigen’ en ‘vertrouwd’ voelt wanneer je hier ’s nachts rondwandelt. We maken een rondje door het lege restaurant. Hier werd vroeger de papierwinkel van de vertrekkende landverhuizers gecontroleerd. Fernando maakt hier de boel op orde voor het ontbijtbuffet. “Als je straks een gebakje wilt, moet je het zeggen.” Menno wijst op de gebakvitrine. De tompoezen en moorkoppen, op slagroombasis, zijn al weggegooid of meegenomen door het personeel.
Een hotel-restaurant met 72 kamers, zeven conferentiezalen en 420 zitplaatsen in het café-restaurant vereist een grote keuken en een nog grotere voorraad. Twee keukens eigenlijk: één achter de bar en een grotere keuken beneden. Op een hittebron pruttelt een enorme pan fond. In grote koellades liggen fruit en beleg opgeslagen. De bekende buideltasjes voor het bedienend personeel hangen keurig in een zijkast. Nog een verdieping lager bevinden zich de kantoren, de inloopkoelkasten, de broodovens en een kantine.
Krakende treden
Menno leeft en werkt graag ‘s nachts, vertelt hij als we even later achter een aardbeiengebakje in het restaurant zitten. “De nacht heeft iets mystieks, een bijzondere sfeer. Zelfs hardlopen doe ik ’s nachts.” Pas rond het middaguur duikt hij zijn bed in, om er pakweg vijf uur later weer fris en fruitig uit te stappen. “Ik heb niet meer dan vijf uur slaap nodig.” De nachtdiensten verlopen over het algemeen rustig. Soms, tijdens heel rustige nachten, heeft Menno tijd om wat werk te doen voor het creatieve bedrijfje dat hij runt met een stel vrienden. En als er dan toch iets gebeurt? Menno: “Alle nachtportiers hebben hun BHV gehaald en een agressie regulatietraining gevolgd.” Mochten zaken echt uit de hand lopen, dan is hulp nooit ver weg.
De rondleiding gaat verder naar boven. Op de trap kijkt Menno me even samenzweerderig aan. “Deze trede kraakt.” De traptrede kreunt inderdaad onder ons gewicht en echoot door de stille gang. Bij één van de foto’s aan de muur blijft Menno staan. Een groepsfoto van passagiers uit 1902. “Dat jongetje daar, links onderin, lijkt sprekend op een oud buurjongetje van mijn moeder. Echt sprekend. Hij kijkt ook hetzelfde.” Menno schudt even zijn hoofd. “Bizar hè? Ik moet er elke keer aan denken als ik de foto zie.”
Sleutelklossen
De mobiel gaat. Een gast staat voor de deur en wil naar binnen. We snellen naar beneden en Menno overhandigt de man zijn sleutel. Hier geen moderne keycards, maar ouderwetse sleutelklossen. “Do you have something to eat?”, vraagt de man met een Amerikaans accent. Na een blik op de roomservice menukaart bestelt hij een broodje met ham en kaas. En twee bottled water. “I’ll bring it right up”, belooft Menno. In de keuken trekt hij de verplichte blauwe handschoentjes aan. Hij legt een geperst servet, een smetteloos wit bord, een bakje voor de salade en een peper- en zoutstel op een dienblad. ’s Nachts mag er niet gebakken, gekookt of gefrituurd worden, maar dan nog is er keus genoeg. De Amerikaan krijgt een rijkelijk beleg broodje (dat mag ook wel, voor een totaalprijs van €9,50).
Het is inmiddels 04.00 uur. Net als we de bloemen hebben ververst en Menno een reservering uit Arizona heeft afgehandeld, komt Jan ‘van de goederen’ binnen. Nog één sigaretje dan. Jan werkt al 11,5 jaar voor Hotel New York. In de vroege uurtjes ontvangt hij de bestellingen – en dat zijn er heel wat: brood, vis (van Schmidt), vlees, groenten, fruit en alle andere boodschappen. “Tandenstokers, placemats, zeep voor de keuken…”, somt Jan op. Hij wil me best vertellen wat hij doet, maar wordt daarbij niet graag voor de voeten gelopen. “Ik ga zo eerst eens de slagroommachines schoonmaken”, zegt hij, terwijl hij zijn sigaret in de asbak mikt. “En daarna het goederenhok opruimen. Dan ben ik hopelijk klaar voor de jongens komen.” Met een muziekje op gaat hij aan de slag.
Het loopt tegen vijven. De ontbijtkok is zojuist gearriveerd en maakt de keuken mis en place. Langzaam stromen de eerste goederen binnen, in de eerste plaats het brood voor de vroege ontbijtgasten. Over twee uurtjes zit de dienst van Menno er ook weer op. Dan begint er weer een nieuwe dag bij Hotel New York.
LandverhuizersHotel New York is gevestigd in het voormalig hoofdkantoor van de Holland Amerika Lijn. Het gebouw (1901) heeft vele arme Europese landverhuizers richting Amerika zien vertrekken, vol hoop op een beter leven in Het Beloofde Land. In de jaren 1880 – 1925 gingen veel Oost-Europese landverhuizers, meestal Joden, massaal aan boord in Rotterdam. Op de vlucht voor armoede, woningnood en geloofsvervolging vertrokken zij met hun schamele bundels, pakken en andere bezittingen vanaf de Rotterdamse Cruise Terminal naar Amerika. Ze legden de lange reis vaak ‘tussendeks’ af: geld voor een comfortabele hut was er niet. In de laatste kwart van de negentiende eeuw werden 1300 reizen gemaakt: 90.000 kajuitpassagiers en 400.000 derde klas passagiers maakten de overtocht.
In de loop van de jaren zestig van de vorige eeuw nam het passagiersvervoer af en het hoofdkantoor van de Holland Amerika lijn verhuisde naar Seattle. Nadat het pand geruime tijd heeft leeggestaan (met hier en daar een verwaaide expositie), opende Hotel New York – met twee groene torentjes als een baken in de Rotterdamse haven, maar ook als een mijlpaal in de geschiedenis – in 1993 haar deuren. Men zag potentie in de bijzondere, historische locatie. Eenzame waaghalzen in een onherbergzaam gebied moesten langs verlaten en vervallen loodsen over een verder lege Wilhelminapier, een kwartier van het dichtstbijzijnde metrostation Rijnhaven. Hoe anders is dat nu!
Al 4 reacties — discussieer mee!
Heerlijk dat Hotel New -York een gebouw dat leeft in alle opzichten tussen de prachtige nieuwe Hoogbouw.En mooi geschreven heerlijk om te lezen;dank Karin Koolen.
Graag gedaan, Adriaan, dank voor het compliment!
Heerlijk stuk. Tof onderwerp ook, meer van dit soort nachtelijke avonturen!
Heel leuk om te lezen!
Uit ervaring weet ik dat het heel leuk is om als Rotterdammer ook een keer een nachtje in het hotel te slapen.