Columnist Vincent Cardinaal trakteert ons op Vers Beton wekelijks op een stadse observatie. Deze week: waar een verlate schrijfster toe kan leiden.

Ik zat te wachten. Nu zit ik wel vaker te wachten, maar deze keer was het speciaal. Ik zat te wachten op een schrijver, Sanneke van Hassel. Meest recente laureaat van de Anna Blamanprijs. Ik wachtte op haar om een publiek interview door te spreken, dat ik geacht werd af te nemen, twee dagen na onze afspraak.
Ze was er nog niet. Schrijfster Sanneke, zoals ze inmiddels in mijn hoofd heette. Normaal ben ik er niet van om een vrouwelijk woord te gebruiken als er ook een ‘neutraal’ begrip beschikbaar is. Maar ja, het brein wil soms iets dat afwijkt van het gangbare. Je kunt je er dan maar het beste aan over geven, zo leert de ervaring. Schrijfster Sanneke dus – inmiddels een kwartier verlaat.
Ik zat in de bibliotheek van Het Nieuwe Instituut, of het NAi, zoals iedereen het nog steeds noemt. Goeie plaats om te wachten, zo bleek. Fraaie parketvloer, kasten vol kleurrijke boeken, geplaatst langs de wanden van een symmetrische, lichte ruimte. Aardige dame achter de balie, niet te koud, niet te warm. Buiten verregende het Museumpark, maar binnen nog steeds geen Schrijfster Sanneke. Ze zou toch wel komen? Of had ik me vergist in de tijd? Dat was mezelf kennende niet geheel uitgesloten, maar verder lastig te verifiëren. Ik bezit geen smartphone en had ook geen telefoonnummer. Het leek wel een blind date.
De bibliothecaresse begon me meewarige blikken toe te werpen. Bestaat die Schrijfster Sanneke van jou wel, kereltje? – ik zag het ‘r denken. Zelf wist ik het opeens ook niet meer zo zeker. Als tiener werkte ik in een lunchroom, op het Zuidplein godbetert. Iedere dag zat er een man, moederziel alleen. Hij zei niets, behalve dat hij ‘op Hilbert aan het wachten was’. Deze Hilbert verscheen nooit. Na verloop van tijd kwam ook de wachtende man niet meer opdagen. Was ik hier, in deze bibliotheek, langzaam de man-die-op-Hilbert-wacht aan het worden? Nu ik al veertig minuten wat om me heen zat te kijken, begon ik me opmerkelijk verwant aan hem te voelen. Ik schaamde me met terugwerkende kracht voor alle grappen die ik destijds over hem maakte.
Ik stond op. Ik probeerde zo anoniem mogelijk mijn jas aan te trekken – maar dat liet de bibliothecaresse niet over zich heen gaan. “Da-hag!” zei ze, opzettelijk iets te hard. Een uppercut. Beschroomd droop ik af. Daar ging ik, de lift in. De man-die-op-Schrijfster-Sanneke-wachtte. Geen hond die het geloofde, die middag in de bibliotheek van het NAi, pardon, het Nieuwe Instituut.
Nog geen reactie — begin de discussie!