De Duitse poëet Norbert Hummelt was voor het Poetry International Festival (10-14 juni 2014) een paar dagen in Rotterdam. Hij dwaalde rond in de stad, observeerde, vergeleek en tekende zijn indrukken van de stad op voor de Neue Zurichter Zeitung. Vers Beton publiceert in samenwerking met Poetry International de Nederlandse vertaling. Over het moderne Rotterdam als een omkering van de Toren van Babel.
Bevrijdende stad
Lichte zomerdagen, Atlantische wind; zon op het spiegelende water, enorme meeuwen op de glimmende golven van de brede rivieren, die de nabijheid van de Noordzee voelbaar maken. Pas als ik in het podiumduister van de schouwburg een van mijn gedichten voorlees, waarin sprake is van het snerpen van de gierzwaluwen, valt me op dat er hier, in dit zomergeluk, ook wel eens iets zou kunnen ontbreken. Want gierzwaluwen zijn er niet in de binnenstad van Rotterdam, op de gladde flatgevels vinden ze geen steunpunten om uit te rusten en hun eindeloos furieuze jacht weer aan te vangen. Problemen heb ik er niet mee, over een paar dagen zit ik weer aan mijn Berlijnse binnenhof. Eigenlijk is het bevrijdend om hun gesnerp nu eens niet te horen, dat me er toch ook altijd van doordringt hoe snel de zomer voorbij gaat.
Voor weemoedige aanvechtingen heb ik in Rotterdam trouwens ook helemaal geen tijd. Als gast van Poetry International, een wereldomvattend festival van de dichtkunst, heb ik verplichtingen te over, aan vriendelijke gezichten ontbreekt het me niet, en daar tussendoor is er dan nog net wat tijd om de flitsende stad met haar warenhuizen, boetieks en restaurants op me te laten inwerken. Mijn hotel schijnt uit 1929 te dateren, maar lijkt veel minder oud. Het ligt tussen het Beursplein, met zijn groenspiegelende, ellipsvormige World Trade Center, en het festivalgebouw aan het Schouwburgplein, dat zich als volgend binnenstadsplein uitstrekt tussen de schouwburg en muziekcentrum De Doelen, en ons bewegende kunstwerken voorschotelt, knalrode robotarmen die omhoog- en omlaaggaan. Waarom ook niet? Hier lijken ze te passen, en zolang ik hier ben vind ik alles goed.
Onderweg naar de Schouwburg steek ik steeds de Lijnbaan over, die zich er aan het begin van de jaren vijftig op mocht laten voorstaan de eerste voetgangerszone ter wereld te zijn. Ze zou me aan de Hohe Strasse in Keulen kunnen herinneren; zoals de Rotterdamse skyline met zijn hoog oprijzende woon- en kantoorflats, me aan Frankfurt zou kunnen herinneren. En is het water dat onder deze brug door, onder mijn ogen, breeduit naar de zee stroomt en de Nieuwe Maas wordt genoemd, eigenlijk niet een zijarm van de Rijn, mijn levensrivier? Ik denk er amper aan, ik neem de beelden op als was ik een camera. De voortdurende reminiscenties, die anders tot mijn waarnemingsmodus behoren, zijn in Rotterdam volstrekt uitgeschakeld; ik ben op een nieuwe plek, ergens op de aardbol, nu en in de nabije toekomst, en dat voelt goed.
Tabula rasa
De tabula rasa waaraan de Rotterdamse binnenstad haar futuristische aanblik dankt, heeft overigens geen vrolijke oorsprong, en als gast uit Duitsland zou ik me mijn vreemde vergeetachtigheid misschien bewust moeten worden (als ik het verdomme niet zo naar mijn zin had). Een luchtaanval van het Duitse leger legde op 14 mei 1940 de hele binnenstad in de as, en kort voor het einde van de oorlog verwoestten Duitse bommen ook de haven, de stromende poort van de wereldhandel, die niet alleen Nederland, maar ook de industrieën in het Ruhrgebied verbond met Groot-Brittannië en de landen overzee. Het in 1966 geopende havengebied Europoort is al lang weer het grootste van het continent, en tijdens onze boottocht vraag ik Bas Kwakman, de festivaldirecteur, hoe de Rotterdamse binnenstad er vóór de bombardementen eigenlijk heeft uitgezien: middeleeuws grondplan, overal nauwe straatjes, vochtig en vol geuren, en toch lijkt niemand erg naar die oude situatie te verlangen.
De grens van het verwoeste binnenstadshart kun je tegenwoordig aan de hand van vierhonderd verlichte grondplaten nalopen, die afgrenzing wordt de Brandgrens genoemd, het hierdoor omsloten gebied is echter allesbehalve een gedenkteken. De nieuwbouw vond plaats in vastberaden afwijzing van historische reconstructie, in de geest van de modernste architectuur. Meteen na de oorlog werd het groothandelsgebouw opgericht, het grootste zakencentrum van Europa. Daar vlakbij staan de glazen torens van de Delftse Poort, die hoog boven het nieuwe station en de hele stad uitsteken. Tot de opvallendste ontwerpen horen de complexe kubushuizen van Piet Blom uit de jaren tachtig, die ons aan boomhutten zouden moeten herinneren, maar aangezien er nu eenmaal geen bomen van steen en staal bestaan, herinneren ook zij eigenlijk helemaal nergens aan, ze zijn er simpelweg.
Als belangrijke gebouwen die in hun vroegere gedaante zijn hersteld vallen in het stadshart alleen het Stadhuis op, in neorenaissancistische stijl, en met name ook de gotische Laurenskerk, uit 1449, die ik tijdens een wandeling ontdekte; op het kerkplein stuit ik op Erasmus, het standbeeld van de grote humanist dateert zelfs al uit 1622. Je zou het zomaar over het hoofd kunnen zien, in tegenstelling tot de centrale bibliotheek om de hoek, die met haar dikke, knalgele buizen een stofzuiger lijkt te vereeuwigen.
Toren van Babel
Als ik meer tijd had gehad, had ik vanaf de Euromast, de hoogste toren van Nederland, op 185 meter hoogte kunnen uitkijken over de stad, die, door dijken beschermd, zes meter onder de zeespiegel ligt. Het feit dat de mens zijn levensruimte op de vijandelijke natuur moet veroveren en daarbij uiteraard de modernste techniek inzet die hem te beschikking staat, is in Nederland een vertrouwde en vrijwel onomstreden gedachte. Maar had ik me Nederland dan eigenlijk toch niet anders voorgesteld, meer iets met windmolens, grachten en tulpen?
Aan de overzijde van een kleine gracht die de Westersingel heet en heel even een dia van Amsterdam door mijn hoofd jaagt, kan ik museum Boijmans Van Beuningen niet zomaar voorbijlopen, een bakstenen gebouw uit de jaren dertig. Aan de Nederlandse en Vlaamse schilders kan ik me toch al nooit onttrekken, in musea van New York tot Wenen heb ik dat al ervaren, dus dat vergaat me in Nederland zelf niet anders. En dan sta ik voor ‘De toren van Babel’ van Pieter Brueghel de Oudere, maar ook die ziet er opeens anders uit, helemaal rood, en de toren lijkt scheef te staan. Het gaat niet om de grotere versie, die in Wenen hangt, maar om de ‘kleine’ toren, waarbij de mensen ook van heel dichtbij niet groter dan insecten lijken. En zoals ze daar bezig zijn met de bouw, het bekende zinnebeeld van de menselijke hoogmoed, en uit de poorten en bogen zwermen, doet deze toren je plotseling aan een bijenkorf denken.
Heet het warenhuis met de honingraatvormige gevel naast mijn hotel niet De Bijenkorf? Je zou de geschiedenis van het moderne Rotterdam misschien als omkering of weerlegging van het duistere torenbouwverhaal kunnen lezen. Vernietiging ging in dit geval vooraf aan de vermetele bouw, maakte die zelfs pas mogelijk, en de fameuze Babylonische spraakverwarring kwam niet als straf, maar als zegen. Zo kun je dat althans bij Poetry International ervaren, en de vele honderden toeschouwers in de Schouwburg, die luisteren naar gedichten uit China, Canada, Noorwegen, Zuid-Afrika of Oman, zowel in de oorspronkelijke taal als in de op een scherm geprojecteerde Nederlandse en Engelse vertaling, lijken van die verscheidenheid alleen maar te genieten.
Etnische verscheidenheid
Dat Rotterdam, al sedert eeuwen doorvoerhaven voor goederen en culturen uit de hele wereld, zich als locatie voor zo’n festival zou kunnen opwerpen ligt voor de hand, maar ook buiten de festivalsfeer is het de stad met de grootste etnische verscheidenheid van Nederland. Dat dit ook wel eens tot problemen leidt, is bekend. De vermoorde islamkritische politicus Pim Fortuyn was als hoogleraar werkzaam aan de Erasmus Universiteit, nog maar pas geleden kwam zijn moordenaar Volkert van der Graaf uit de gevangenis. Maar dat is stof voor nieuwsberichten, en als festivalgast is een mens in de regel geen getuige van conflicten. Op een morgen wilde ik met de metro naar de buitenwijken, maar strandde ik op het Zuidplein. Toen we op een nacht op weg waren naar het café, passeerden we bereden politieagentes, maar waarom ze patrouilleerden werd niet duidelijk.
Bepaald multi-etnisch is het menuaanbod in de stad, voornamelijk Aziatisch en Oosters, Nederlands eigenlijk amper. Ik kwam dan wel iedere dag langs de poffertjeskraam op de Lijnbaan, had echter geen zin in het met poedersuiker bestrooide wafeldeeg, maar in pannenkoeken zoals je die vindt in Amsterdam. Mijn Nederlandse collega’s schenen de traditionele symbolen van hun land minder te missen. Terwijl ze Amsterdam, als permanent geopend openluchtmuseum, een beetje zat zijn, laven ze zich in Rotterdam juist aan de afwezigheid van klompen, de dynamische sfeer en de bevrijdende wind van de moderne tijd.
Dit artikel verscheen eerder in het Duits in de Neue Zurcher Zeitung. Vertaald door Jabik Veenbaas.
Poetry International Dit artikel en de vertaling is mede mogelijk gemaakt door Poetry International, het internationale festival over dichtkunst dat sinds 1970 jaarlijks in Rotterdam plaatsvindt. De volgende editie is van 9-13 juni 2015. Ook organiseren ze de poëzieweek van 29 januari tot 4 februari 2015.
Nog geen reactie — begin de discussie!