In de periode tussen de kortste en de langste nacht van het jaar bezoekt Karin Koolen stadsgenoten die in de nachtelijke uren de kost verdienen. Want terwijl u slaapt, wordt er in Rotterdam hard gewerkt. In aflevering drie: het Leger des Heils voorziet dak- en thuislozen van brood, bad en bed.
Het is maandagavond, 20.45 uur, als Luuk de Soepbus van het Leger des Heils bij Zuidplein parkeert. Zo’n twintig man staan te wachten. Een jong stel uit Letland leunt tegen de muur en knikt vriendelijk naar een Nederlandse man met rode neus en dubbele tong die zojuist aan komt lopen. De meeste bezoekers komen hier iedere maandag en woensdag, maar veldwerkers Luuk Pieters en Cor van Herpen signaleren regelmatig nieuwe gezichten.
De achterkant van de bus wordt omgebouwd tot barretje van waaruit soep en koffie geserveerd wordt. Vanaf de achterbank deelt Cor schnitzels en boterhammen met kaas uit.
Hondenbrokken
Twee keer per week rijdt de Soepbus door Rotterdam. Luuk en Cor, allebei al meer dan twaalf jaar veldwerkers van ‘het Leger’, worden geholpen door twee vrijwilligers. ‘Together we are one’, staat op de rug van hun fleecetruien. Bij Zuidplein en bij Blaak stopt de bus. Dak- en thuislozen, maar ook mensen die moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen, krijgen hier een kop soep, brood, koffie en, indien nodig, kleding en dekens. Voor de viervoeters is er altijd een voorraad hondenbrokken. Alles is gratis.
De Soepbus sluit naadloos aan bij het gedachtegoed van William Booth (1892 – 1912), Britse predikant en oprichter van het Leger des Heils (The Salvation Army). Booth kwam zelf uit een arm gezin. Luuk: “William Booth zei altijd: ‘You can’t tell a man about the love of God if he has an empty stomach.’ Dus begon hij met het uitdelen van brood en soep aan hen die het nodig hadden, precies wat wij nu doen.”
Het woord van God overbrengen, is echter niet de insteek van de Soepbus. Goed doen voor een ander, hulp bieden aan hen die dat nodig hebben, is dat wel. Onder de bezoekers zitten veel zogenaamde ‘zorgmijders’, mensen met verslaving, schulden, slechte gezondheid of psychische problemen. Gert Kraaijveld, communicatieadviseur bij het Leger des Heils: “Soep, brood en dekens zijn de eerste behoeften van dak- en thuislozen. De Soepbus is vaak de enige manier om met hen in contact te komen. Om vertrouwen te winnen. Daarmee zoeken we naar het verhaal achter de mens. En waar nodig verwijzen we door naar verdere hulpverlening.”
God brengt me thuis!
Vaste bezoeker René slaat Cor amicaal op zijn buik. “Wanneer ga jij nou eens afvallen, Cor?” Cor kijkt gespeeld verontwaardigd. “Joh, ik ben al tien kilo kwijt!”
René heeft zijn leven na de gevangenis weer redelijk op de rit. Oké, zijn schuld moet nog voor een deel afgelost worden, maar hij heeft sinds kort een eigen huisje en hopelijk binnenkort ook een baan. Dat is heel wat, na jarenlang wonen in opvangcentra. “Ik hoef hier eigenlijk niet meer te komen”, bekent hij. “Ik heb het niet nodig.” Hij komt hier voor de gezelligheid, maar ook om zijn gezicht te laten zien bij Cor en Luuk – die zoveel voor hem gedaan hebben. Cor reikt René een paar sportschoenen aan. “Dat was zeker wel zoeken in maat 47, hè?”, lacht René. “Inderdaad, daarom duurde het ook zo lang.”
Het is een gemoedelijk tafereel op Zuidplein. “Dank jullie wel, heren. Tot woensdag weer!” René zwaait naar Cor en Luuk voordat hij op zijn fiets stapt. Hij is zichtbaar aangeschoten. “Ga jij nog effe met mij mee?”, vraagt hij aan zijn maatje Theo, die hij nog kent van opvang De Hille. De belofte van een bank om op te ‘crashen’ en een jointje helpt Theo over de streep. Zwalkend fietst René weg, met Theo achterop. “Fiets je wel voorzichtig?”, roept Cor hem na. René steekt zijn hand op. “Altijd. God brengt me wel thuis!”
Schnitzel voor brood
De bus zet koers naar Blaak. Op de rand langs het raam van de grote bieb zitten zo’n veertig man te wachten. Sommigen dragen hun hele hebben en houwen in grote tassen met zich mee. Een enkeling heeft, ondanks de warmte, een deken om zich heen geslagen. “Sorry van vorige week, Cor”, zegt een kalende man zodra de schuifdeur opengaat, refererend aan een eerdere uitbarsting. Cor slaat de man op zijn schouder en stelt dat het al goed is.
Waar bij Zuidplein het merendeel van de gasten op de één of andere manier een dak boven het hoofd heeft, treft de Soepbus hier overwegend buitenslapers. Mensen vragen om dekens, truien en slaapzakken. Op een lijst vult Cor in wie welke kledingstukken nodig heeft. Maar ook: wie wat al gekregen heeft.
“Mag ik mijn schnitzel ruilen voor wat extra brood?”, vraagt een Turkse man. Hij heeft zijn boterhammen opgegeten en wil er nog een paar voor morgenochtend. Hij is een buitenslaper. Cor duwt de hand waarin de man de schnitzel vasthoudt weg en stopt twee extra boterhammen in zijn andere, vergezeld van een paar stevige vriendschappelijke klappen op zijn schouder. Hij bedankt Cor uitvoerig.
Betonnen buizen
Tumult. Er ontstaat ruzie tussen twee groepen Poolse mannen over het al dan niet stelen van spullen bij de Kralingse Plas. Luuk sust het grootste heethoofd en blijft tussenbeiden. Hier bij Blaak mist de gemoedelijkheid van Zuidplein, maar desondanks is het wel ‘ons kent ons’. “Mensen houden elkaar in de gaten”, zegt Luuk. “Als één van hen lang niet gezien is, komt iemand dit altijd bij ons melden – dan gaan wij er achteraan.”
Een Surinaamse vrouw vraagt ondertussen plastic tassen om haar deken in te doen. “Niet iedereen hoeft te zien dat ik met een deken over straat loop.”
De Servische Nicola heeft jaren op straat geleefd. Af en aan. Hoe lang weet hij zelf niet meer precies. Hij sliep het liefst op bouwterreinen – “en die heeft Rotterdam genoeg” – in betonnen buizen. Hij maakte de buis aan beiden kanten dicht en stookte de ruimte warm met waxinelichtjes. Dan bleef het warm tot een uur of vier. Dan moest hij sowieso opstaan omdat de bouw begon. Inmiddels heeft hij een huisje.
Buitenslapers
De gemeente doet er alles aan om daklozen van de straat te krijgen en steeds meer van hen vinden onderkomen in een opvang of eigen woning. Toch slapen er nog mensen op straat. Dak- en thuislozen die legaal in Nederland verblijven, regiobinding hebben met Rotterdam en 23 jaar of ouder zijn, komen in aanmerking voor één van de opvangvoorzieningen in de stad. Mensen zonder Nederlandse verblijfsvergunning kunnen terecht in de Pauluskerk, of ze slapen op straat. Maar, zo stelt Kraaijveld, mensen in nood die aankloppen bij de nachtopvang krijgen sowieso een bed voor één nacht. “De volgende dag wordt dan gekeken hoe verder. Andere hulpverlening, of we kijken of we iemand terug kunnen krijgen naar het land van herkomst. Maar voor hen die ziek zijn, of tijdens strenge winterkou, is er altijd ergens een bed. Maar het komt dus ook voor dat je mensen terug de straat op moet sturen.”
En ook daar ligt een taak voor de veldwerkers. Cor en Luuk zijn inmiddels meesters in het opsporen van slaapplekken. Want buiten slapen mag dan officieel verboden zijn, de meeste daklozen zijn creatief. Een ‘goede’ plek is er één waar je ongestoord kunt slapen, veilig voor politie, Roteb en andere ongewenste bezoekers. Slapen gebeurt niet alleen in parken en portieken, maar ook in boten, bouwpanden, schuren en garages. Cor en Luuk weten waar waar ze moeten zoeken en kennen de meeste trucjes. Veel buitenslapers en hun slaapplek kennen ze.
Wikkels van spuiten
Luuk parkeert de Soepbus bij de Schuttevaerweg, net onder de spoorbrug in Delfshaven. Met een zaklantaarn banen de mannen zich een weg door het struikgewas. In de betonnen brug zitten deuren die de toegang onder het spoor vergrendelen. Monteurs vergeten die wel eens op slot te doen, vertelt Cor. “Dan gaan daklozen erin. Binnen liggen de verwarmingsbuizen van spoorwissels. Kunnen ze lekker warm slapen.”
Sporen van fietsbanden leiden naar matrasjes en dekens, soms een gespannen zeil dat dienst doet als dak. Blikjes bier, kranten en etensresten verraden de recente aanwezigheid van een ‘bewoner’. “Hier zijn mensen geweest.” Cor wijst op de wikkels waar spuiten in hebben gezeten. Het stuk karton op het schuin aflopende muurtje betekent vermoedelijk dat mensen hier seks gehad hebben.
“Dit is de beste buitenslaapplek van Rotterdam”, zegt Cor op geheimzinnige toon. Hij staat onder de Euromast en tuurt een donkere, lage ruimte in. Binnen liggen slaapzakken, vuilniszakken en een bierkratje dat dienst doet als tafel. Cor wijst met zijn zaklamp op de muur. Een stopcontact. “Mensen komen hier soms alleen om hun telefoon op te laden, of ze gebruiken het voor een radio of een elektrisch kacheltje.” Een stukje verderop bevindt zich een kraantje waar water uit komt.
Wat doen de mannen als ze iemand vinden? Luuk: “We proberen mensen naar de opvang te krijgen, mits ze daarvoor in aanmerking komen natuurlijk. Als het heel koud is, zetten we daar redelijk wat druk achter – dan hoeft niemand buiten te slapen.” Als een buitenslaper niet in aanmerking komt voor de nachtopvang, of echt niet mee wil, wordt er gekeken wat iemand nodig heeft, bijvoorbeeld soep, extra dekens, sokken of een kop koffie.
Op de Boompjeskade, verscholen in een nis half onder de grond, ligt een man te slapen. Onder een dikke laag dekens lijkt hij zijn plekje voor de nacht veilig gesteld te hebben. Cor en Luuk kennen hem en overleggen met elkaar. “Daar is Richard toch al mee bezig? Laat hem maar liggen dan.”
Tweede kans
Cor: “Ik heb zelf ook het nodige meegemaakt in mijn leven en vind dat iedereen een tweede, derde en soms ook een tiende kans verdient.” Vanuit die motivatie doet hij zijn werk. “Ook al word je soms uitgescholden.” Natuurlijk neem je wel eens iets mee naar huis, stelt Luuk. “Het zijn stuk voor stuk trieste en schrijnende verhalen. Maar je zet een knopje om. Je doet wat je kunt, en je kunt niet alle problemen oplossen.”
Snurken in de nachtopvang
De dienst van Luuk en Cor zit er op. Die van Mathijs is net begonnen. Hij is nachtwacht in het William Boothhuis aan de Dunantstraat. Het is 01.00 uur en de nachtopvang zit vol. De meeste van de in totaal 47 gasten slapen. Na een dag in de dagopvang of in de kou op straat hebben de meesten behoefte aan slaap. Mathijs: “Veel mensen duiken om zeven uur ’s avonds hun bed in, vaak direct na de soepmaaltijd.”
Het William Boothhuis heeft vijf slaapzalen voor mannen en twee voor vrouwen. Daarnaast zijn er nog een aantal eenpersoonskamers, voor gasten die ziek zijn of om een andere reden niet in een slaapzaal terecht kunnen. De deuren van de slaapzalen staan allemaal op een kier. Het is warm. Tassen staan opgestapeld. Uit enkele kamers komt een muffe geur en klinkt gesnurk. Sommige gasten hebben lakens rondom de stapelbedden gehangen om zichzelf zo van wat privacy te voorzien. Anderen liggen, met de laptop op schoot, bovenop de dekens.
Mathijs zit achter de balie wat administratief werk te doen. Een ventilator draait op de hoogste stand. Nadi van de beveiliging ruimt ondertussen de keuken op. Een fles ijswater op de bar moet de gasten verkoeling geven tijdens deze warme nacht. Een schaal met appels staat ernaast. Aan de muren hangen schilderijtjes en posters van de Willemsbrug, een dartbord en nog wat kerstversiering. Een grote poster van het Nederlands elftal, met daaronder twee poppen als mascotte, hangt prominent in de ruimte. Tijdens het WK was iedereen hier present voor de tv.
Wakker door drugs
In de grote gemeenschappelijke ruimte staat de tv nog aan: MTV. Er zijn nog slechts vier man op, desondanks is het rookhok continu bezet. Altijd shag, nooit sigaretten. Aan één van de tafels in de verste hoek zit een magere man een bakje yoghurt te eten. Hij maakt geen contact en zit met zijn gezicht naar de muur. “Door drugs kunnen veel mensen niet slapen”, gelooft Fois, beveiliger van het tegenoverliggende pand die even langs is gekomen. Een jonge vrouw in joggingbroek, roze handtasje, verplaatst zich van tafel naar tafel en maakt een dolletje met het personeel. Met een verblijf van bijna een jaar is zij één van de langstlopende gasten. Binnenkort trekt ze in een eigen huisje. Ze kan niet slapen: te warm, teveel gesnurk. Ze heeft toch geen slaap nodig.
Een uur verstrijkt: 02.00 uur. Een vrouw met halflang zwart haar komt vanuit één van de slaapzalen de gemeenschappelijke ruimte in. Ze oogt geïrriteerd, maar verzekert dat ze dit niet is. Na een shaggie neemt ze plaats bij de tv. Nee, slapen lukt niet, maar ze heeft ook maar drie uurtjes nodig per nacht. Ellen (44) was vroeger thuiszorgmedewerker. “Schoonmaken hoor, geen verpleging ofzo.” Ze zit hier nu iets meer dan twee weken. Anderhalve maand geleden verliet ze haar man voor een gecompliceerde liefdesrelatie met een vrouw. Het liep stuk. Nu zit ze hier. Klagen doet ze niet. “Ik vind het eigenlijk wel best hier. Het is toch een luxe dat je dit hebt in Nederland. Ik vind het best gezellig ook.” Alcohol is haar zwakte. “Soms drink ik een lange periode geen druppel en dan ineens ga ik weer dagen, soms weken, achtereen helemaal los. Dat is niet goed natuurlijk.”
Mensen met geld
Bep, een gezette vrouw van vijftig, met een hoge knot op haar hoofd en een weinig verhullend nachthemd om het lijf, komt ook uit bed. “Mag ik een boterham?”, vraagt ze aan Mathijs, die dit verzoek zojuist geweigerd heeft aan een andere gast. Ditmaal niet. Bep heeft namelijk suiker. “Diabetes type B”, licht ze toe. Ze gebaart naar haar buik. “Eigen schuld, overgewicht. Ik zou eigenlijk af moeten vallen, maar ja…” Ze verblijft hier sinds twee weken. “Ik heb altijd op de markt gestaan. Als 5-jarig meisje ging ik al met mijn vader de markt op. Hij kocht grote partijen in, van alles en nog wat. Later hielp ik hem met de zaak.” Bep is nu honderd procent arbeidsongeschikt, na een val op haar achterhoofd. “Het is een wonder dat ik geen kasplantje ben geworden.” Ze heeft problemen met haar geheugen en concentratie. “Als je me nu achter de kassa bij de Albert Heijn zet, gaat dat geheid mis”, zegt ze met een verdrietig gezicht.
Naarmate het gesprek vordert, blijkt de relatie met haar ouders gecompliceerd. “Mijn ouders zijn rijk, moet je weten.” Ze neemt een hap van haar boterham met pindakaas. “En mensen met geld hè, die denken dat ze alles kunnen maken, denken dat ze mij kunnen vertellen wat ik moet doen. Anders doen ze je wat aan. Nou, nu niet meer hoor, mij krijgen ze niet meer.” Bep huurde een huisje aan de Schieweg via haar vader, maar na een ruzie moest ze daar uit. “Mijn vader hoef ik nooit meer te zien. Ik zit hier best, ben eindelijk vrij. En ach kind, ik ben flexibel.” Ooit woonde Bep samen, met een man die dronk. Van drank moet ze niks hebben, en al helemaal niet van dronkelappen. Met haar laatste stukje boterham neemt ze plaats naast Ellen op de bank. Later wordt duidelijk dat Bep schizofreen is en lange tijd verslaafd was aan cocaïne en speed.
Half vier. De nacht verloopt traag. Mathijs kijkt een film. Steeds meer mensen komen uit bed en het rookhok staat bomvol. Nu pas wordt de diversiteit in leeftijd en nationaliteit zichtbaar. Tegen vijf uur zijn er zo’n dertig man op de been. De koffie en thee staan inmiddels klaar. Er wordt gekletst en gelachen. Sommigen zijn al voor vijven de deur uit naar hun werk.
Geen grote boodschap
Een buitenslaper belt aan en krijgt een kop koffie. Zijn haren zijn al gekamd en op een tas met dekens na verraadt niets het feit dat hij vannacht op straat sliep. Waar hij slaapt, wil hij niet zeggen – “voor je het weet ben je je plekkie kwijt” – maar hij ligt er prima. Meer privacy dan in de opvang. Gasten lopen langs de balie om een handdoek en een tube shampoo/zeep te pakken. Sommigen maken een praatje, anderen mompelen een onverstaanbaar goedemorgen. “Hier geen grote boodschap”, staat op het toilet in de doucheruimte.
Zeven uur: tijd voor ontbijt. Iedereen eet een paar boterhammen. Een uur later verlaten alle nachtgasten het pand. Naar de dagopvang of de stad in, lekker in het park liggen met dit mooie weer. Corrie en Bep gaan samen naar de Action. Sommigen komen terug en laten hun spullen hier. Anderen pakken in, niet wetend waar ze vannacht zullen slapen.
Al één reactie — discussieer mee!
Supergaaf artikel!