Iedere week trakteert columnist Vincent Cardinaal op een stadse observatie. Deze week: de broodkruimels van de zee.
Lopend langs de kustlijn van Hoek van Holland voel ik een klap op mijn schouder. Mijn schoonvader, zijn haar verward door de wind. Liefdevol kijkt hij naar zijn vrouw, dochters en andere schoonzoon die een flink eindje achter ons lopen. “Door die wind en de branding vergeet je bijna tijd en ruimte. Ik was helemaal los van mezelf.”
Ik begreep hem maar al te goed. De eerste keer dat ik de zee zag, was in de winter. Een gigantische bak zwart water, woest, ijskoud. Ik vond het eng, maar voelde ook de onbedwingbare behoefte er door te worden verzwolgen. Ooit las ik dat hoogtevrees geen angst om te vallen is. Het zou de neiging zijn om te willen springen, om gewichtloosheid te voelen. Een aandrang die je in een split second weer teniet doet.
Hier dacht ik aan terwijl ik verder langs de kustlijn sukkelde. Ik keek naar de schelpjes en het zeewier voor mijn voeten. Ze begonnen patronen te vormen. Cirkels en driehoeken, blauw en geel. Ik herkende ze als een soort broodkruimels, uitgestrooid door de zee. Ik besloot te blijven lopen. Ik passeerde ’s-Gravenzande, Kijkduin, Scheveningen en Katwijk.
Bij het vallen van de avond bereikte ik de Hoogovens – de uitstoot van de industrie vormde geen onaardig duo met de zeelucht. Bij het krieken van de ochtend was ik in Den Helder, waar ik schuin afsloeg, de Wadden op. Ik hopte van zandbank naar eiland, heel gemakkelijk. Op Rottumerplaat ving ik een vis, die ik prepareerde boven een vuurtje. Even later sprak ik met de zeehond die nog door Jan Wolkers was gered. Hij was hem daar zeer erkentelijk voor, maar dat naakt rondlopen – dat had Jan wel achterwege mogen laten. Ik beloofde mijn kleren aan te houden.
Met een van wrakhout gemaakt bootje peddelde ik de zee op. Ter hoogte van Denemarken betrok de lucht. Het werd slecht weer, en niet zo’n beetje ook. Nog nooit had ik zoveel verschillende tinten zwart in de lucht gezien. De bliksem daverde neer, alles trilde, ik kreeg het gevoel in een loopgraaf te zitten. Ik werd blind en hoorde in de verte een misthoorn. Of misschien waren het wel sirenen. Het bootje verdween in de ijle lucht. In foetushouding verborg ik me in de golven, en wist niet meer wat boven en onder was. Ik was één met de elementen.
Na een eeuwigheid spoelde ik aan. Niet op een tropisch eiland, maar op een plag klei. Er lag een schelp. Ik hield hem tegen mijn oor en fluisterde er daarna al mijn geheimen in. Toen wierp ik hem weg, zo ver ik kon.
Nescio schreef dat het doel van God met de schoonheid van de natuur de ‘doelloosheid’ zelf is. Maar – ‘geen mens is in staat dit voortdurend te beseffen’. En dus verlenen we betekenis aan zon, zee en landschap. Zelden voelde ik dit sterker dan afgelopen zondag aan de kust van Hoek van Holland.
Gerelateerde inhoud
Steun onafhankelijke journalistiek voor Rotterdam
Word in november en december lid met flinke korting. Je leest Vers Beton een jaar lang voor slechts €50. Help jij ons naar de 1500 abonnees?
Nog geen reactie — begin de discussie!