De Markthal wordt morgen geopend, een ontwerp van het Rotterdamse architectenbureau MVRDV. In de aanloop sprak Sereh Mandias met medeoprichter Winy Maas over de gedroomde impact van het gebouw en zijn ambities voor Rotterdam. “Vooruitgang is soms heel bruut.”

Het verhaal mag inmiddels bekend worden verondersteld. In 2004 schreef de gemeente Rotterdam een prijsvraag uit voor een parkeergarage, een markthal en woningen op een locatie aan de Hoogstraat. Architectenbureau MVRDV kwam in samenwerking met ontwikkelaar Provast met een gedurfde oplossing: een markthal op een ondergrondse parkeergarage, de woningen er in een boog eroverheen. Ze wonnen.Tien jaar later is de ‘kathedraal voor voedsel’ een feit. Vanaf morgen is het aan bezoekers en bewoners om er een succes van te maken. Een spannend moment, erkent ook Winy Maas: “In Nederland heb je helemaal geen cultuur van markthallen. We zijn gewend naar buitenmarkten te gaan. Daar staat dan zo’n orgel ergens voor een kerkje, harinkje erbij en dan zijn we gelukkig.”
Een waagstuk dus. Wanneer is het gebouw wat jou betreft geslaagd?
“Als er hier een hal komt waar mensen doorheen roepen, waar emmers rozen over de vloer gaan en af en toe een os wordt gebraden. Daar hoop ik echt op. Het moet niet zoiets sjieks als Harrods of de Bijenkorf worden. Maar dat ligt natuurlijk niet alleen aan de architect.”
Maar als architect heb je natuurlijk wel invloed op hoe het gebouw gebruikt kan worden. Hoe hebben jullie daar in het ontwerp rekening mee gehouden?
“De kramen zijn bijvoorbeeld wat terughoudend en robuust ontworpen, zodat de kraamhouders ermee kunnen doen wat ze willen. Hang er maar een ham aan. Het moet wel een stadje worden. Ook het plafond speelt een belangrijke rol. Daarvan wilden we niet dat het een soort elitaire kunst zou worden. We wilden het laten spetteren, ook weer niet populistisch, maar wel pop. Dat zijn dingen die je inzet om te zorgen dat mensen het gebouw zich toe kunnen eigenen.”
De afbeelding aan de binnenkant van de hal is niet door MVRDV ontworpen, maar door kunstenaars Arno Coenen en Iris Roskam. Was het moeilijk zo’n belangrijk onderdeel van het gebouw uit handen te geven?
“Daar kun je op twee manieren naar kijken. Aan de ene kant kun je zeggen: je geeft het uit handen, maar tegelijkertijd moet je zo’n gebouw ook kunnen laten gaan. Ik zie het gebouw meer als een soort stedenbouw, waarbij je als architect niet alles kunt controleren, maar juist ruimte geeft aan anderen. Voor mij is dat een belangrijk deel van architectuur. Met Villa VPRO (een ontwerp van MVRDV uit 1997, red.) hebben we dat bijvoorbeeld ook gedaan. Dat zijn eigenlijk gewoon doorgaande vloeren, waarop vervolgens een soort slagveld aan kantoorgebruik is gekomen. Het is heel belangrijk dat je ruimte biedt, want mensen hebben zoveel smaken. Hoe kun je dat nou dicteren?”

Ben je nog verrast door hoe het gebouw uiteindelijk is geworden?
“Jawel. De mooiste verrassing ontstond toen de boog werd afgemaakt. Dan pas weet je echt hoe die hal uitpakt. Hij is namelijk groot en klein tegelijk. Veel mensen waren bang dat het echt monstrueus zou worden, maar in de praktijk blijkt het ook aan te voelen als een lekkere kamer. Daar hoop je natuurlijk op. Ten tweede is het een kloek ding in de stad geworden. Iedereen schoot een beetje wakker toen die boog er in zijn ruwe contouren stond. Dat vind ik altijd een heerlijke sensatie.”
Was dat nodig dan?
“Eigenlijk vind ik dat altijd nodig. Maar dat doe je op iedere plek op een andere manier. In dit geval, aan het grootste plein van Nederland, dat verdient wel een paar gebouwen van formaat. We wilden de plek een soort duwtje geven. Ik vind deze hal dus zeer op zijn plaats, omdat die qua maat mee helpt schaal te geven aan dat Binnenrotteplein. Wat mij betreft zouden nog een paar grote jongens erbij een goed idee zijn. Dat komt de maat van het plein ten goede, en bovendien zal het gebied dan meer worden gebruikt.”
Er klinkt juist ook kritiek over de plaatsing van de Martkhal. Aan de Binnenrottekant sluit hij mooi aan op het plein, maar aan het andere eind van de passage loop je zo tegen een schoolgebouw op.
“Aan de ene kant zie je vanuit de hal het Potlood, en aan de andere kant zie je inderdaad pontificaal die school staan. Ik vergelijk het een beetje met Parijs, daar heb je ook vaak dat je vanuit een gebouw ineens in een zijstraat terecht komt. En daardoor gaat die zijstraat zich dan weer ontwikkelen. Op wat voor manier, dat weet ik ook niet. Maar het daagt het bestaande inderdaad wel een beetje uit. Zou die straat hier niet eigenlijk verder moeten gaan? Misschien moet het schoolgebouw zich wel openen in de toekomst, zodat de passage daar verder kan lopen? Dat is aan de volgende generatie. Het gebouw stelt een nieuwe vraag.”
Hoewel MVRDV sinds de oprichting 1993 in Rotterdam is gevestigd, beginnen jullie hier eigenlijk nu pas een echt te bouwen. Zijn er meer gebieden in de stad waar je handen van beginnen te jeuken?
“Nou, ik heb altijd gezegd dat de nieuwe Kuip een andere behandeling moet krijgen, en dan met name de gevel en de omgeving. In het huidige ontwerp is het echt een vreselijk ding, een soort Pathébioscoop. Het is zo’n groot en belangrijk gebouw, daar zou je echt wat aan moeten verbeteren. Een stadion moet onderdeel van de stad zijn, niet een soort bedrijventerrein. Ik heb altijd dichtbij FC Den Bosch gewoond. Daar liep ik vanaf onze achtertuin altijd gewoon de catacomben van het stadion in. Het Kasteel in Spangen heeft dat ook een beetje, zoiets is gaaf. Maar er zijn nog wel meer plekken. Ik zou graag nog wel eens wat in het Oude Westen willen doen. Daar is veel min of meer mislukte woningbouw, die ik graag eens om zou willen zetten in iets dat meer gemengd is. Ik zou er een soort Jordaan van willen maken, in de meest positieve zin. Daarnaast jeuken mijn handen om het Zuidplein aan te pakken. Ik zou dat gebouw veel meer willen openen, dat het echt een gebied wordt waar je doorheen kunt lopen, in plaats van dat je je met moeite over roltrappen worstelt.”
Je noemt Rotterdam West, Rotterdam Zuid, vind je dat er nu teveel nadruk ligt op het centrum?
“Nee, nee! Ik vind het ongelooflijk goed dat we die nieuwe stoep hebben hier, dat verhoogt echt de kwaliteit. En dat je probeert de openbare ruimte te verbeteren, en weer meer in het centrum te gaan wonen. Nee, kom op, dat is best een klus om voor elkaar te krijgen. Tsja, en welke verdeelsleutel je moet hanteren voor het centrum ten opzichte van andere gebieden, dat vind ik een hele moeilijke. Maar dat je in het centrum een andere methodiek gebruikt dan in Zuid of in Middelland is logisch. En dat je probeert op korte termijn iets voor elkaar te krijgen, maar tegelijkertijd op lange termijn ideeën te leveren, dat moet ook. Daarom hou ik nog steeds van die blauwe huisjes die we hebben gebouwd in Middelland, omdat je daar laat zien dat je met een klein project ook de stad kunt verdichten. Op die manier kun je doorbouwen aan de stad. Het is heel belangrijk om met elkaar te definiëren hoe je dat wil doen. In Almere doen ze dat bijvoorbeeld heel goed. We werken daar samen met de gemeente, en hebben een methodiek ontwikkeld waarbij bottom-up initiatieven de ruimte krijgen, maar ook grootschalige plannen zoals de Floriade worden ondersteund. Maar Rotterdam doet het ook goed hoor. Als je het bijvoorbeeld vergelijkt met Utrecht, daar snap je echt geen bal van.”
Je spreekt over bottom-up, probeer je daar in je projecten zelf ook ruimte voor te maken? Als je kijkt naar de Markthal of het Collectiegebouw zou je ook kunnen zeggen dat er twee ufo’s neerdalen in de stad.
“Dat is beperkt geformuleerd. Inderdaad, een gebouw als de Markthal is een duidelijke boog in de stad. Maar die boog maakt het wel mogelijk om hier mensen te hebben. En ik hoop van harte dat de gebruikers ermee aan de haal gaan. En het collectiegebouw is eigenlijk ook niets anders dan een warenhuis. Een plek waar verzamelaars letterlijk de ruimte krijgen om hun werken kunnen tonen, als een soort permanente kunstbeurs. Maar daar zitten natuurlijk ook wel grenzen aan. Als er hier in de Markthal straks vijfduizend mensen rondlopen, moet je dat wel in goede banen leiden.”

In een artikel op Archined wordt gesteld dat het werk van MVRDV een soort monomane helderheid bezit. Kun je je daarin vinden? Of is er ook wel ruimte voor ambiguïteit?
“Als je met monomaan bedoelt dat je dingen maakt die zichtbaar en begrijpelijk zijn, dan ja. Gebouwen moeten een boodschap uitstralen. En die moet je tot in detail doorvoeren, want anders… er is al zoveel compromis, dan krijg je één of ander halfslachtig gebouwtje. Daar is niemand mee gediend. Dus daar komen die heldere vormen vandaan. Bij de Markthal hebben we de stoeptegel doorgetrokken over de gevel. Dat is natuurlijk een ode aan het trottoir. Zo wordt het gebouw een beetje meer van iedereen. En de gevel is een ode aan Maaskant. Kijk maar naar het Groothandelsgebouw. Dat heeft door zijn compositie ook een bepaald soort uitstraling die we hier aan de buitenkant ook hebben geprobeerd te introduceren. Tegelijkertijd moeten gebouwen het leven niet uitsluiten, daar ben ik tegen. Ik hoop ook dat dat in de Markthal een beetje te zien is, die combinatie. Het is een duidelijke vorm, een boog in de stad, maar de invulling ervan ligt niet vast.”
In een recent interview op Vers Beton stelde architectuurhistorica Michelle Provoost ook al dat ze de invloed van Maaskant in jullie manier van werken terugzag. De architect als uitvinder, die wars van conventies oplossingen probeert te verzinnen voor complexe problemen.
“Daar kan ik me wel in vinden. Het is jammer dat hij dood is, want ik had graag met hem gepraat. Over hoe je kunt sleutelen aan een stad, en hoe je daarin soms wat verder moet gaan dan anderen. Vooruitgang gaat in verschillende tempo’s. Soms zacht en humaan, en soms heel bruut. Die combinatie is denk ik nodig in een land met veel middelmaat.”
Jullie gebouwen zijn net als die van Maaskant een soort bakens in de stad. Je kunt het iconen noemen, wat inmiddels ook een wat beladen woord geworden is.
“Ja, laten we het daar even over hebben. Iconen hebben inderdaad een beetje een nare naam gekregen. Teveel geld voor te dure gebouwen waarvan het belang niet altijd even duidelijk was. Ik vind dat jammer, want ik denk dat het juist goed is dat er gebouwen zijn die proberen boven de middelmaat uit te komen en die een soort lichtend voorbeeld kunnen zijn. Dat is mijn vertaling van het woord icoon: als voorbeeld voor verbeteringen in de omgeving. En dat mag je dan best licht monumentaal aanzetten.”
Denk je dat er een grens is aan de hoeveelheid iconen die een stad kan dragen? Kunnen ze enkel bestaan bij de gratie dat ze anders zijn, dat ze eruit springen?
“De schoonheid van Rotterdam is dat er eigenlijk alleen maar wordt doorgegaan met het maken van iconische gebouwen. Dat vind ik echt, je hebt geen enkele stad in de wereld die dat kan. En wat mij betreft is ook het Schieblock, in zijn provocatie en uitwerking een icoon. Of de Binnenweg, en hoe die opgeknapt is, ook dat is iconisch. Je hebt hier zo’n rijkdom, er is geen stad in de wereld die dat zo knap weet te mixen. Dus dat is denk het mooiste antwoord dat ik kan geven op je vraag hoeveel iconen een stad kan hebben: eindeloos veel.”
Al 8 reacties — discussieer mee!
Goed stuk, petje af voor Winy Maas.
En dan vraag ik mij af, Winnie…..wáárom moet vooruitgang soms heel bruut zijn? Ambities kunnen beter gepaard gaan met respect voor de omgeving! Met respect voor verleden en heden.
Jij hebt veel meer in je mars dan bruutheid alleen.
Heel leuk stuk, ook petje af voor Sereh
Leuk interview. Kan me heel goed vinden in het verhaal van Maas. We lijken de laatste tijd in deze stad ook wel door te schieten in het vereren van het kleine, de bottom up, en kleine stapjes. De kunst is echter om groot en klein met elkaar te verbinden.
Soms moet je grote stappen zetten om kleine dingen mogelijk te maken. De Markthal is daar denk ik een prachtig voorbeeld van. Grootser en meeslepender kan een icoon bijna niet zijn. Maar het mooiste is dat busladingen vol ondernemers hier op kleine schaal stad gaan maken nu. (En daar zitten ook nog eens lokale iconen zoals Bram Ladage, Koekela en Schmidt Zeevis tussen.) En dat honderden nieuwe centrumbewoners hier hun huis gaan vinden. En de komende jaren zullen leren hoe het effect gaat zijn op de omgeving. Als het een groot succes wordt dan profiteert het hele Laurenskwartier daar van mee.
Eindeloos veel iconen dus! En nu vieren die opening, want met De Markthal heeft Rotterdam na 74,5 jaar eindelijk weer een waardige invulling van haar geboortegrond!
Het is groot, maar om nu van een icoon te spreken? Veel grote gebouwen in de stad… Weinig visie en samenhang. Waarom zou Winy niet iets willen hebben dat wel chique is? Het is gewoon een markt met een dak in plaats van een zeiltje. Het plafond zou het goed doen in Disneyland. Iconen….? Tja? Ligt er aan wat je gewend bent.
Leuk stuk, goeie mix tussen ontwerpersjargon en de taal van de eh… markt. En hoewel ik de markthal van buiten wel een beetje grauw vind, brengt hij het kloppend hart van de stad terug op de plek waar het ooit begon. Nu niet alleen weer alle dagen van de week mensen op het plein, maar ook een staalkaart van Rotterdamse iconologie sinds 1900.
Zolang je niet prettig met z’n tweetjes naast elkaar kunt fietsen is een straat mislukt. Dus ook de Nieuwe Binnenweg.
Zelf vind ik de markthal een kitscherig gebouw. Praktisch gezien moet ik nog zien of het een succes wordt, want wie koopt daar nu een pond tomaten. De prijzen maken het zeer elitair.
Het blijkt een toeristentrekker te zijn, dat zegt mij al genoeg. De horeca floreert, niet omdat de mensen na het inkopen een drankje of hapje gaan eten, maar omdat de markthal een attractie is geworden. Maar goed, van mij mag het allemaal, mijn favoriete plek is het niet en dat hoeft ook niet.
Het concept markthal vind ik op zich uitstekend, het is de hele week open. Met name in zuidelijke landen is het echt opgenomen en functioneel. Dit in tegenstelling tot de open markt, die buiten de twee dagen dat het er staat een gapend gat vormt waar ik graag met een grote boog omheen ga. Vroeger had je nog het treinviaduct, dat gaf nog wat zin aan deze ruimte. Het gebied voor de markthal zou je nog een plein kunnen noemen, de rest is gewoon een gapend gat. Dat vind ik schande.
De markthal is niet functioneel als markthal, het is functioneel als toeristentrekker. Het is imo kitsch en dus niet Rotterdams.