Elke week trakteert columnist Vincent Cardinaal op een stadse observatie. Deze week: hoe Holtzappel een jongen leerde luisteren.
Mijn vader had vroeger een vriend genaamd Holtzappel. Een opmerkelijke naam die ik later nooit meer tegenkwam. Er ging het gerucht dat hij Hans of Paul van zijn voornaam heette, maar dat werd nooit bevestigd. De meesten noemden hem simpelweg Holtzappel. Zijn naam werd met een bepaald ontzag uitgesproken, of misschien was het wel angst. Het was ook nogal een verschijning. Graatmager, lijkbleek, uitgerust met de langste vingers die ik ooit bij een mens zag. Zijn vingers zaten vol ringen, zijn hals vol kettingen. Meestal droeg hij een hoed en altijd cowboylaarzen en hetzelfde roze leren jack. Hij was een kruising tussen Crocodile Dundee en Johnny Flodder.
Holtzappel had een zoon: Nickie. Die was een tijd mijn beste vriend als kind. Samen trokken we door de wijk, op zoek naar onheil. Nickie was een moeilijk type dat vaak alleen was. Holtzappel zat de klok rond met mijn vader in de kroeg en waar Nickies moeder was, vertelde het verhaal nooit. Als avondeten at Nickie elke avond knakworsten (koud, zo uit blik) of hij regelde een portie bitterballen via zijn vader bij café Floor Beijen aan de Crooswijkseweg. Daar mochten we van onze vaders op de gokkast spelen.
Af en toe kwam ik bij de Holtzappels thuis. Het was er leeg op een campingkookstelletje en een platenspeler met fraaie collectie na. De rest was lang daarvoor door deurwaarders meegenomen. Aan het gasstel-met-pannetje mocht ik onder geen beding komen. Pas jaren later snapte ik dat er waarschijnlijk drugs in werden uitgekookt. Soms lagen er naalden naast. Als kind nam ik het ter kennisgeving aan.
Veel interessanter vond ik de pick-up. Ik koester de herinneringen waarin ik naast Holtzappel op de betonnen vloer zit, naar albums luisterend. Zijn zoon had geen interesse in muziek. Misschien dat hij daarom de moeite nam om mij van alles te laten horen. Hij toonde daar een kant die ik verder nooit zag. Het deed me geloven in de verhalen die stelden dat Holtzappel ooit piano aan het conservatorium studeerde en de mooiste jongen van zijn generatie was. De prins van Crooswijk.
Holtzappel liet me kennis maken met zijn held Lou Reed, een junkie die het beter trof in het leven dan een marginaal bestaan in Crooswijk. Ik leerde Berlin altijd luid te draaien. Niet vanwege de muziek maar juist vanwege de stiltes – “Jongen, je zult je donkerste gedachten leren kennen. Maar wees niet bang, die horen er ook bij.”
Lou Reed stierf bijna een jaar geleden. Hij blies zijn laatste adem uit terwijl de zon opkwam. Hij lag op de veranda van zijn villa in de Hamptons, net boven New York. Ook Holtzappel is er niet meer. Hij stikte in zijn eigen kots in een flatje in Schiedam. Lou Reed ontsprong de dans. Holtzappels lot was dat van bijna iedere junkie: uitgeteld op de koude tegels van de badkamer. Een leven vol spijt achter de rug.
Onlangs fietste ik over de Crooswijkseweg. Ik passeerde Floor Beijen en voelde een vreemd soort weemoed. Hoe zou het eigenlijk met Nickie zijn?
Al 2 reacties — discussieer mee!
Een pareltje, Vincent! Prachtig neergezet, …vervlogen dromen, de kommer van de dagelijkse gang en de kracht in het genieten van muziek.
Mooi en triest tegelijk..
Vergeet de hoerenchance van de samenleving niet – het lijntje (pun not intended) tussen wel en niet is fragiel. Tnx voor je aardige woorden!