Iedere week trakteert columnist Vincent Cardinaal op een stadse observatie. Deze week: hoe we moeten oppassen dat we mekaar niet in slaap sussen hiero.
Schuifelend door de nieuwe Markthal voel ik een hand op mijn schouder. Ik draai me om en kijk in het gelaat van Paco, een uit de kluiten gewassen vent van het type ‘12 ambachten, 13 ongelukken’. Paco runde ooit een kleine bistro, aan de rand van het Kralingse Bos. Mijn moeder, mijn stiefvader en ik gingen er op zondagavond nog wel eens brood met biefstuk eten. Paco’s kenmerk was zijn grote krulsnor die hij nog altijd trots draagt.
Staand in de Markthal komt hij meteen terzake: “Wat vind jij er nou van?” Hij wacht zoals gebruikelijk niet op antwoord en ratelt direct door. “Ja, nou, het is allemaal wel fraai en mooi en sjiek de Paris, maar ik geloof toch niet dat ik zin heb om hier mijn dagelijkse boodschappen te gaan doen. Mij te druk. En het word je hier ook zo makkelijk gemaakt, joh. Mensen moeten een beetje moeite doen, vroeger moest ik heel Rotterdam binnenstebuiten keren om aan een paar truffels te komen. We moeten oppassen dat we mekaar niet in slaap sussen hiero.”
Zo ken ik Paco weer. Een genereuze, eigenwijze vent die bovenal zelf verantwoordelijk wil zijn voor zijn leven. In zijn bistro nam hij al alle taken op zich. Een ober? Nergens goed voor. Paco maakte het bestelde eten toch op volgorde van wie binnenkwam en dan kon ‘ie het aansluitend toch net zo goed even zelf aan tafel komen brengen? Verder stond Paco bekend om de vele zijtakken die hij aan zijn onderneming had bevestigd. Tegen een kleine betaling wilde hij op maandagmorgen best even met een truck wat zwaars voor je komen vervoeren. En bij zijn neef kon je prima gebruikte auto-onderdelen kopen. De vraag om een bonnetje werd met een knipoog afgedaan.
Ondertussen staan Paco en ik nog steeds in de Markthal. De mensen drommen in dikke rijen om ons heen. Wie zijn oor te luisteren legt, hoort de accenten van alle provincies van het land voorbij komen en nog een dozijn andere talen. Nog geen week open en nu al het zoveelste toeristische succes van de stad. Verder zijn er mannen in strakke pakken, zo ver het oog reikt. De een nog gladder dan de ander.
Ik kijk naar Paco en snap de wat droevige blik in zijn ogen wel. De tijd dat deze stad gerund werd door cowboys is voorbij. Het zal het speelveld voor hem en zijn kompanen drastisch hebben verkleind. De Rotterdammer wil zijn stad tegenwoordig snel en gaaf. Je hoeft de stad ook steeds minder vaak te verdedigen tegen buitenstaanders, en soms vind ik dat jammer. We zijn salonfähig geworden, het is niet anders.
Samen met Paco verlaat ik de koopkathedraal. Pal voor de ingang staat een Zundapp, plompverloren geparkeerd. Natuurlijk is hij van mijn oude vriend. Hij stapt op, trapt de motor aan. De teringherrie die het oplevert schrikt even het hele entreegebied van de Markthal op. Paco grijnst naar me en maakt een kort handgebaar. Dan scheurt hij weg. Gelukkig, denk ik, een cowboy verleert nooit zijn streken.
Nog geen reactie — begin de discussie!