Iedere week trakteert columnist Vincent Cardinaal op een stadse observatie. Deze week mijmert hij in Bob Dylan-stijl.
Meestentijds mis ik hem niet. Denken, ja denken doe ik wel geregeld aan hem. Over de laatste keren dat ik hem zag, over de dagen dat ik in zijn nabijheid verkeerde. Over zijn leven voordat ik bestond en over zijn leven tijdens de eerste jaren dat ik wel bestond. Een periode waar ik geen bewuste herinneringen aan heb, maar in de flarden die in mijn hoofd zijn achtergebleven figureert hij onophoudelijk. Ik zie hem een glas sinaasappelsap met wodka aanlengen, ergens in de vroege ochtend. Lachend op de rand van een bed (mijn bed?) zitten. Ik zie hem in ontbloot bovenlijf een krant oprollen en naar mijn hoofd smijten. Maar meestentijds mis ik hem niet.
Nadat hij uit mijn bestaan verdween, sukkelde ik gewoon verder, meestentijds zonder veel omzien. De eerste jaren werd ik zelfs vrolijker, meegaander. Er viel iets van me af, alsof ik een zwaar gewicht eindelijk van mijn nek mocht nemen. Ik verloor mezelf in films, boeken, muziek. Meestentijds speelde hij daar geen rol in, behalve als ik de manshoge stapel vinyl doorspitte die hij achterliet. Zijn naam stond in de binnenzijde van elke hoes geschreven, in een rond handschrift dat me altijd zo vrouwelijk voorkwam. Ik bezit zelfs exemplaren waarin de stip op de i in onze achternaam een rondje is. Alsof hij die taak uitleende aan een meisje met een Penny-agenda.
Deze week passeerde ik de Van der Takstraat op het Noordereiland. Daar had hij zijn stamcafé, genaamd De Kei. Vernoemd naar een immense steen die er voor de deur lag. Iedere veertien dagen zat ik er op zaterdag. Van ’s ochtends tot einde middag dronk ik colaatjes, luisterde ik naar de gesprekken van de vaste klanten. Soms speelde ik op de gedemonteerde gokkast. Meestentijds had ik er weinig gedachten bij, het voelde als een klusje dat ik moest doen. En toch wend ik tegenwoordig altijd het hoofd af als er ik langskom. Ik heb oprecht geen benul wat er nu zit. Het interesseert me ook niet, meestentijds.
Zijn einde in het café maakte ik niet meer bewust mee. Het contact was toen al zomaar verbroken om tot de dag van vandaag niet meer te zijn hersteld. Als late tiener en vooral als jonge twintiger begon hij mijn bestaan weer vaker te infiltreren, als inspiratie op de achtergrond. Ik schreef een lang verhaal over een jongeman die de datum waarop hij zijn vader voor het laatst zag op zijn arm liet tatoeëren en iedereen wijs maakte dat het zijn ‘sterfdatum’ was. Tja.
Nu ik een dertiger ben en ouder dan toen hij mij verwekte, vraag ik me wel steeds vaker af wat hij denkt. Of hij weet wat ik doe. Of hij weet hoe ik mijn leven leid. Dat ik geen idee meer heb hoe zijn stem klinkt, zijn lijf aanvoelt. Dat ik nooit iemand ‘papa’ noemde in mijn leven, dat hele begrip een lege huls voor me is en de impact van die constatering op mijn handel en wandel. Maar ik mis hem niet. Meestentijds.
Deze column is op een bepaalde manier een herwerking van Most of the Time, van Bob Dylan. Gelijkenissen met bestaande personen of gebeurtenissen berusten louter op mensenkennis. En een goede muzieksmaak.
Gerelateerde inhoud
Steun onafhankelijke journalistiek voor Rotterdam
Word in november en december lid met flinke korting. Je leest Vers Beton een jaar lang voor slechts €50. Help jij ons naar de 1500 abonnees?
Al 2 reacties — discussieer mee!
Het is wéér raak Vincent. Dank voor het delen.
Grt, Tom
Bijna vergeten te melden, ook weer een prachtig beeld, hulde!