Wie het verleden kent, begrijpt het heden beter. Jacques Börger (Museum Rotterdam) en Anne Jongstra (Stadsarchief Rotterdam) blikken maandelijks terug op gebeurtenissen in het verleden van Rotterdam. Deze aflevering: de zwanenzang van Cornelis Vaandrager, koning van de ready-made, twitterdichter avant la lettre.
‘Ik zeg maar zo, ik zeg maar niks’ – Cornelis Vaandrager hield van korte gedichten en in deze tijd zou hij ongetwijfeld de vaandrager van de twitterdichters zijn geweest. Maar hij overleed in 1992 en heeft dit nieuwe medium niet mee mogen maken. ‘Hij was de levende taal van de stad’, schreef Martin Bril. Recent werd Vaandrager geëerd met een straatnaam: geheel toepasselijk op Zuid, zijn geboortegrond. Vaandrager was de dichter van de straat, van de straattaal. In de laatste periode van zijn leven kende hij een zwervend en deels dakloos bestaan.
In 1990 verscheen zijn laatste dichtbundel, Sampleton getiteld. Twee jaar later stierf hij onder miserabele omstandigheden, slechts 56 jaar oud. Als je zijn gedichten leest, verschijnt de dichter van de straat met zijn levendige taal helder voor ogen. In Sampleton gaan we van de geur bij Metrostration Maashaven naar een gevonden horloge bij het Afrikaanderplein (‘Geef soul. Prezizi’) en komen terecht bij het motto dat Vaandrager ontleende aan zijn grote held Iggy Pop: ‘Dat kan wel zijn/Dat wil nog nie zegge/Dat bedoel ik.’
Hij realiseert zich maar al te goed hoe anderen naar hem kijken. ‘Ik bennie gek, ik bennie wreed.’, ‘Geen sente, geen sinte’, ‘Wat heb ik te betekene?/Ik ben tog mondug.’ Terwijl zijn levenswandel toch duidelijk is: ‘Mens veins te leve/Mens erger u nit/Mensezin is menseleve/Mensonges… leugens.’
Hardop uitspreken
Uit deze gedichten wordt duidelijk dat Vaandrager een eigen taal had ontwikkeld, waarbij hij probeerde weg te laten wat niet nodig was en ook zo veel mogelijk gebruik te maken van hoe mensen de woorden zeggen. De gedichten van Vaandrager moet je dan ook hardop uitspreken, bij voorkeur op straat. Misschien wel wat voor je uit monkelend. Want in Sampleton zegt hij ook: ‘Besgouw mijn zwijntaal als nicht da.’ Vaandrager onderstreept het internationale karakter van zijn Nieuwe Stijl door veelvuldig Engels, Frans en Duits te gebruiken. Vaak geestig zoals in: ‘Wat. Ask vrage mag.’ Hij liet zich inspireren door de rapmuziek die in de jaren tachtig populair werd – ‘My words are too ample (Kool Moe Dee)’
In de zwanenzang die Sampleton is komen bovenal zijn geldproblemen naar voren. Vaandrager is berooid. Hij krijgt weinig uit handen. Zijn boeken en bundels verkopen niet, een column in Het Vrije Volk wordt in 1987 door de krant al na drie maanden beëindigd: de teksten zijn onbegrijpelijk.
Vaandrager weet dat hij moet werken maar het blijft lastig: ‘Scheetje late, shotje zette…/ an werk is an werk…werkse/Daje wa doen mott (ruim betegeld)’ is het begin van het gedicht Lullaby, waarmee hij zichzelf probeert gerust te stellen. Als het helemaal niet meer gaat, bezoekt hij zijn ouders: ‘swing, so metro stop/Slinge…direction Ho-/ho-home of parents/halte Hoogvliet.’ Maar of dat nou zo geslaagd is? ‘Eerst Ma…, dan Pa…, dan ik. Kwestjun mark?/Teringmeziek en gekutzijk. Bennie agterluk,’. Levendige straattaal met een duidelijk Rotterdams accent. Vaandrager maakte nooit een probleem van zijn afkomst en accent.
Marathonloper
De bundel eindigt met het gedicht Marathon, tevens het langste gedicht. Een prachtige opsomming van de dichter Vaandrager bezig hield in de late jaren tachtig. Hij begint met: ‘Man met hamer: yoghurt in bene’. Zoals de marathonloper zich voelt als hij al een eind achter de rug heeft, maar zich ook beseft dat er nog flink wat kilometers gelopen moeten worden. Hij dwingt zich de toestand helder te zien: ‘Ik moet overzigtelijk zijn./Ik moet tijd neme./Ik hep minder geld./Ik moet kreatief zijn.’
Hij moet inderdaad van alles want hij weet: ‘Ik sprite makkelijk betaling./Ik betaal veel meer./Ik werk mezelf in neste.’ En: ‘Werkelijkheit is anders./Werkelijkheit is kouder.’ Wanhopig probeert Vaandrager optimistisch te zijn, maar hij kan dit laatste gedicht niet anders eindigen dan: ‘Het is te gek voor woorde./Ik kan het zo gek nie verzinne.’ De dubbele betekenis van het laatste woord ‘verzinne’ – hélemaal Vaandrager.
De bundel krijgt bij verschijnen weinig aandacht. De enkele recensent die Sampleton bespreekt, ziet in de bundel het bewijs dat de dichter zijn beste tijd heeft gehad. Vrij Nederland vindt het ‘geouwehoer van een voormalig fenomeen’.
Zijn tijd vooruit
Een kleine twintig jaar later schrijft Ramsey Nasr, dan Dichter des Vaderlands Mi have een droom. In dit gedicht laat de dichter een Rotterdammer anno 2059 nostalgisch terugblikken op de stad van weleer. Hij doet dat in een taal die de grenzen van de verstaanbaarheid opzoekt. Het gedicht is doorspekt van neologismen en woorden uit het Engels en Duits. Bovendien speelt het flink leentjebuur bij de straattaal met termen als doekoe, pata’s en tantoe.
Anders dan Vaandragers werk in 1990 krijgt het gedicht van Nasr wel weerklank, mede vanwege het taalexperiment. Naar eigen zeggen heeft Nasr zich daarbij laten inspireren door de Tachtigers, en dan vooral door Herman Gorter. “Wat zij met taal deden – zij het op een andere manier – is voor mij van eenzelfde orde als die straattaal”, zegt hij in een interview. Hij noemt hem nergens, maar het is moeilijk voor te stellen dat Nasr zijn gedicht had kunnen schrijven zonder het voorwerk van Vaandrager, die inmiddels wordt geëerd als een belangrijk vernieuwer.
Al één reactie — discussieer mee!
Kleurrijk veelzijdig