Waar is de mus als je hem nodig hebt? Nergens meer, constateert columnist Vincent Cardinaal. En dat is jammer, want de mus wil nogal eens tot lyriek leiden.
Ik mis de mus. Ik kan het niet langer ontkennen. Dit is verdomme al de zoveelste herfst die ik doorsta zonder het vertrouwde getjielp in de straten van de stad. Het is misschien een door nostalgie vertekend beeld, maar ik herinner jaargetijden tjokvol mussen. Overal en nergens doken ze op, vrolijkheid verspreidend.
Er is iets ontzettend aantrekkelijks aan het kleine, maar toch ook verfijnde formaat van de mus. Een gewoon vogeltje misschien, maar wel een met klasse. En er is de extra laag patina die de popcultuur over het beestje heeft gelakt. Denk aan Edith Piaf of aan de dichter Catullus – zijn lofzangen op de mus waren een verkapte ode aan zijn grote geliefde. Hij introduceerde het schitterende begrip ‘wulpsheid’ voor de vogel. Ja, de mus wil al eens tot lyriek leiden.
De mooiste woorden die ooit aan de mus zijn gewijd, zijn natuurlijk die van Jan Hanlo, in diens onsterfelijke gedicht De Mus, dat ik nu in zijn volledigheid zal weergeven:
Tjielp tjielp – tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp – tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
Tjielp
etc.
Daar hoef je dus geen woord meer aan vuil te maken. Wel is het misschien zo eerlijk uit te zoeken of er echt minder mussen zijn, of dat ik het glas weer eens halfleeg heb gekeken.
Mijn goede vriend D. is een vogelaar. Hij nam mijn vraag ter harte aan. Volgens hem is het inderdaad zo dat het aantal mussen gestaag gekelderd is in de afgelopen decennia. Maar, zo zei hij: dat geldt voor heel wat ‘normale’ vogels. Ook met de spreeuw gaat het niet lekker. Ik zei hem die toch vaak te zien. Waarna hij er niet ten onrechte vanuit ging dat ik een merel bedoelde. Hoe dan ook – met de mus gaat het niet lekker, maar eigenlijk ook weer niet rampzalig. Na wat zoekwerk kwam D. met onderzoek op de proppen. Het aantal mussen in steden is weer gestabiliseerd. Status quo, maar schraalhans is wel een beetje keukenmeester, zo luidt zijn eindoordeel.
Zo liep ik de straat weer op. Ik passeerde de Veemarkt, een buurt waar ik op de basisschool zat. Een jaar lang zat ik er op hetzelfde bankje, iedere middag na school. In een van de aanpalende flats woonde een meisje, Rebecca. Ik was acht jaar oud en genadeloos verliefd. Iedere middag keek ik verstild naar haar raam net zo lang tot ik naar huis moest. Op een dag kwam er een man naar buiten. Rebecca’s vader. Of ik misschien ergens anders wilde gaan zitten. Ze vonden het ‘eng’ worden.
Nu ik langs het bankje van toen liep, herinnerde ik me de mussen die me gezelschap hielden. Ook zij waren in geen velden of wegen meer te bekennen. Ik ging op het bankje zitten en keek naar ‘haar’ raam. Een vrouw met hoofddoek keek terug, zonder gezichtsuitdrukking. In de verte krijste een meeuw.
Iedere week trakteert columnist Vincent Cardinaal op een stadse observatie.
Gerelateerde inhoud
Steun onafhankelijke journalistiek
Als abonnee van Vers Beton kun je alle artikelen onbeperkt lezen en delen met je eigen netwerk.
Al één reactie — discussieer mee!
leuk artikel..