De wederopbouw voor de binnenstad werd zeventig jaar geleden uitgedacht door havenbaronnen, zakenlieden en architecten in de tearoom van de Van Nelle-fabriek. De stad kon eindelijk grondig verbouwd worden tot een modelstad voor ondernemende mensen.
Wie tijdens Art Rotterdam (5-8 februari) het hoofdkwartier in de Van Nellefabriek bezoekt, komt daar om te genieten van de allernieuwste kunstuitingen. Maar als je daar rondloopt tussen al dat inspirerende werk, hou dan in je achterhoofd dat hier in dit gebouw, zeventig jaar geleden, een kleine groep mensen bijeenkwam om een nieuw plan voor de wederopbouw uit te denken. Deze groep wilde dat het bestaande plan, het Plan Witteveen, van tafel ging en dat Rotterdam opgebouwd zou worden volgens de modernste principes van de stedenbouw. Sterker nog, deze groep wilde de stedenbouw voor de moderne stad opnieuw uitvinden. Rotterdam moest modelstad worden.
Club Rotterdam
Het was mei 1944. De groep was bij elkaar op uitnodiging van Cees van der Leeuw, de directeur van Van Nelle. Uit zijn ideeënwereld was ook de bouw van de hypermoderne fabriek voortgekomen. De havenbaronnen, zakenlieden en architecten kwamen bij elkaar in de tearoom van de Van Nellefabriek, in de kleine koepel bovenop het gebouw. Ze noemden zichzelf Club Rotterdam.
Ze bestonden al sinds 1928. Tot nu toe hadden ze aan de zijlijn gestaan bij het creëren van de plannen voor de opbouw van Rotterdam. Toen Witteveen nog chef stadsbouw was ging hij geregeld bij de heren op bezoek om tekst en uitleg te geven over de stand van zaken rondom de wederopbouw, maar ze hadden geen directe invloed. Via Van der Leeuw kregen zij weer een flinke vinger in de pap.
De club slaagde, het plan Witteveen belandde uiteindelijk inderdaad in de prullenbak. De ideeën van Club Rotterdam vonden hun vorm in het Basisplan. De eerste versie daarvan werd onder management van Van Traa in de winter van 1945 gepresenteerd. In juni ’46 werd de uiteindelijke versie gehonoreerd. Van der Leeuw trok zich terug en het denkwerk verhuisde van de Van Nellefabriek naar het Stadstimmerhuis aan de Meent.
Grondig
De ideeën van de ‘Van Nelle-club’ gingen heel ver in het bedenken van het concept voor een nieuw stad. Ze worden mooi beschreven in een artikel van Crimson Architectural Historians uit 1995, getiteld Leegte. De basis voor de ideeën was in de oorlogsperiode al gelegd toen besloten werd om de gebombardeerde binnenstad grondig te slopen. Letterlijk ‘grondig’ want het plan was om alle fundamenten en rioleringen weg te halen, zodat de binnenstad één groot geëgaliseerd gebied werd waarvan de oude percelen ook nog onteigend waren. Eén groot gebied vol mogelijkheden voor ondernemende mensen.
Witteveen wilde in zijn plan een nieuwe stad bouwen die aansloot bij de infrastructuur van het verleden waarbij, zoals hij tegen de Duitse bezetter zei, het historische gegroeide ‘Nederlandse volkskarakter’ in de nieuwe architectuur zichtbaar bleef.
Dynamiek
De mensen rond Van der Leeuw dachten daar heel anders over. Zij wilden een grondplan voor de nieuwe stad waarin dynamiek het kernbegrip was. Niets mocht deze dynamiek in de weg staan. Zij zagen Rotterdam als een nieuw soort stad die als een knooppunt zou komen te liggen tussen de wereldhaven, die met hoogste nationale prioriteit werd opgebouwd, en het grote Europese achterland.
Beweging moest het nieuwe Rotterdam gaan kenmerken. Beweging van autoverkeer over brede boulevards die een rechthoek in de stad vormden, gericht naar alle windstreken. De rechthoek zou de basisfiguur van de nieuwe stad worden, gaf architect Van den Broek aan vanuit zijn stadslaboratorium.
Tussen deze verkeersstromen was er plaats voor twee functies: werken en winkelen. En dit zou gebeuren in bouwblokken die per definitie een tijdelijk karakter hadden. Als zij de dynamiek zouden blokkeren, moesten ze meteen weggehaald kunnen worden. Een architectuur die niet vanuit de historie groeit maar van bovenaf in de stad wordt geplaatst. Voor het wonen werden wijken bedacht rondom de stad waar het rustig en groen zou zijn en waar alle basisvoorzieningen aanwezig waren. De stad zou niet mooi worden en gemoedelijk, maar functioneel en wat we nu ‘rough’ noemen.
Het idee van de anonieme bouwblokken werd al snel verlaten. Tot de groep van Van der Leeuw behoorde een aantal architecten die graag hun stempel op het nieuwe Rotterdam wilden drukken: Van den Broek en Bakema (Lijnbaan), Maaskant (Groothandelsgebouw), Brinkman (Vertrekhal Holland Amerikalijn), Van Tijen (Zuidwijk) en Kraaijvanger (Amsterdamse Bank aan de Blaak).
Een nieuw hart
De plannen voor de opbouw van een nieuwe stad werden in 1946 met een groot publiciteitsoffensief zorgvuldig aan de man gebracht. Het nieuwe hart van Rotterdam, zo heette de toelichting waarin de Rotterdammer opgeroepen werd de herinneringen aan de oude stad op te geven en vol passie mee te bouwen aan de nieuwe stad. Dat deed de Rotterdammer, maar eind jaren zestig zwol het gemopper aan tot een stevig protest in 1970: geef Rotterdam een echt hart! Het roer ging om. De aandacht voor gebouwen verschoof – tijdelijk – naar meer aandacht voor kunst en cultuur zoals Poetry en het Internationaal Film Festival die toen opgericht werden.
Wie nu in de Van Nelle-fabriek een bezoek brengt aan Art Rotterdam kan dus met de juiste mindset een bijzondere historische ervaring opdoen: hier is alles wat je bedenkt mogelijk.
Al 4 reacties — discussieer mee!
In de schoolboekjes staat de winter van ’44 bekend als de Hongerwinter, hoor 😉
Dan weet je als je goed hebt opgelet op school dus dat de auteurs niet éind 1945 bedoelen dat Van Traa met zijn plan kwam 😉
edit: wel dus, aangepast in de tekst.
O wat een domme fout. Excuses. Drie mensen die er helemaal overheen hebben gekeken. Niet dat we veel te eten hadden in de winter van 1945 (lees het boek van Buruma over 1945) maar het was de hemel vergeleken bij 1944.
Mijn speelterrein was de brandgrens. Mijn opbouw was de brandgrens. Bij die opbouw ging het meer om prestige van de happy feb dan dat er aandacht aan de leefbaarheid werd geschonken. De Coolsingel was verworden tot één tochtige Allée en langzaam heel langzaam begint men te begrijpen, dat je een stad moet kunnen ruiken, voelen, zoals teer in de haven.