Drie stellen in een koffietent, waarop Vincent Cardinaal zijn bespiegelingen los kan laten. Maar klopt het wel, wat hij allemaal concludeert?
Het was zaterdag. Ik zat in een bar. Al had ik geheel tegen mijn gewoonte geen Duvel besteld, maar een kop koffie. Het was dan ook de vroege middag. Mijn zwangere vrouw zat naast me. Na een paar uur het huis aan de kant ruimen, besloten we onszelf te belonen met een lunch buiten de deur. Het was het einde van een week vol nieuw leven. Niet alleen bij ons binnen, waar een kinderkamer langzaam vorm begint te krijgen, maar ook buiten. De lente loeide onafgebroken aan, de vogels kwetterden je wakker in de vroege ochtend.
Deze dag was echter een ander paar mouwen. Zonder waarschuwing vooraf was het koud en guur geworden. Ik klemde mijn kop koffie extra stevig vast met beide handen en zag mijn vriendin hetzelfde doen. Hoe vaak hadden we al niet zo gezeten? Ontelbare keren. Bladerend in een krant zeggen we niet veel tegen elkaar. We zijn het soort mensen dat een fijn samenzijn niet kapot zal redeneren. Onze enige twistpunten zijn doorgaans mijn koppige overtuigingen.
Neem mijn hekel aan het gezegde ‘niet geschoten is altijd mis’. In mijn optiek is ‘niet geschoten’ simpelweg niet geschoten. Dat heeft niets van doen met missen of raak schieten. Als ik deze oratie weer eens bovenhaal, schudt mijn vriendin slechts meewarig haar hoofd. Ze weet dat ik me toch niet van het tegendeel laat overtuigen.
Na een tijdje bemerkte ik dat er nog twee stellen in de ruimte zaten, precies tegenover ons. De mannen zaten met de ruggen tegen elkaar, de vrouwen aan weerszijden hiervan. Het ene stel was op leeftijd, net gepensioneerd was mijn gok. Gepraat werd er niet. Ook niet in kranten gebladerd. Er werd hier een kampioenschap schoenpunten staren gehouden.
Hartverscheurend, het soort duo waarvoor je je wederhelft aanstoot en mompelt ‘als wij maar nooit…’
Het andere stel was jong en overduidelijk pas net samen. Zij had katerige vlekken in haar gezicht, maar droeg frisse kleding. Hij keek met een blik die ik goed ken naar zijn meisje. Het is de gezichtsuitdrukking van het grootste mannetje op de apenrots. Hij was bij haar blijven overnachten, kortom. En dat was niet de eerste keer, gezien hun verliefdheid. Dit was voorbij de eenmalige passage.
Ik vergat mijn krant en keek als was het een pingpongwedstrijd van het ene stel naar het andere. Het verdriet om de liefdeloosheid van de een vloeide over in vertedering om het andere. Tot de oudere vrouw sprak. “Doe je sjaal zo maar om. Maart roert zijn staart.”
Nog zo’n gezegde dat ik hekel. Er wordt tenslotte bedoeld dat de winter hier nog een laatste overwinning boekt. Daarom zou het naar mijn mening ‘Maart, de winter roert zijn staart’ moeten zijn. Maart zal best zelf een staart hebben, maar dat is hier niet relevant.
Het oudere stel stond op. Ze liepen naar de counter. En daar gebeurde het. Terwijl hij afrekende, streelde zij zacht zijn hand. Ze pakte een potje confituur van de wand en zette het voor hem. Hij rekende het zonder verpozen af. Toch nog liefde dus. Ik voelde gêne voor mijn snelle conclusie. Deze mensen zaten dan misschien aan het einde van een jaargetijde in hun leven, de staart roerde zich toch maar mooi nog eens, onder mijn eigen ogen.
Terwijl ze naar buiten liepen vergat de man niet zijn sjaal om te knopen.
Wekelijks trakteert columnist Vincent Cardinaal op een stadse observatie.
Al één reactie — discussieer mee!
Prachtig. Zouden meer mensen moeten doen: net wat langer doorkijken. Ook als je niet steengoed schrijft als Vincent Cardinaal.