Benji, de jongen die viel op de basisschool, valt anno 2015 nog steeds, merkt Vincent Cardinaal. Epilepsie, wat een toestand.

Ik zat op het terras in de Oude Haven, een plek waar ik zelden kom. Dat ik er nu wel was, kwam door gemakzucht. Geen zin meer om verder te fietsen, de zon riep om een drankje en wel nu. Ik bladerde wat in een boek toen ik een hoop gerommel hoorde. Ik keek om en zag een man van zijn stoel tuimelen. Ik stond op en liep op hem toe, bereid hem de helpende hand toe te steken. Hij keek op en ik keek hem in zijn gezicht. Hij was minder oud dan hij op basis van zijn kleding leek. Ergens dacht ik hem te kennen, wat werd bevestigd toen hij opstond. Dat ging moeizaam, hij trok met zijn rechterbeen, zijn gezicht werd in de plooi van een grimas gelegd. Hij klopte het straatvuil van zijn jas en ik zei: ‘Dag Benji. Hoe gaat het met je?’
Benji zat bij mij op de basisschool. Het was een zwakke jongen die constant beschermd leek te moeten worden tegen onheil. Hij droeg toen ook al ouwelijke kleding en er was altijd wel iets vreemds met hem. Een keer had hij een week alleen maar popcorn in zijn broodtrommel mee. Vaak rook hij naar viezigheid. Benji leed aan een vorm van epilepsie. Daarom kwam zijn moeder, een eenvoudige vrouw uit Crooswijk, aan het begin van ieder schooljaar de klas toespreken. Ze had het bij één keer kunnen laten, want de klas was toch ieder jaar hetzelfde, maar een ritueel is ook een vorm van houvast.
Op deze momenten legde zij uit dat Benji door ‘zijn toestand’ soms een paar seconden in dromenland kon lijken. Hij had dan ‘kortsluiting’ in zijn hoofd. We moesten er maar niet teveel op letten: ‘dan komt het vanzelf goed’. Als Benji ook nog begon te stuiptrekken, was het handig een arts te bellen.
Op een dag hoorde ik een groot kabaal uit een gang komen. Ik liep de hoek om en daar lag Benji. Zachtjes kermend. Eerst snapte ik het niet, ik was ook maar 8 jaar oud. Toen zag ik het bot uit Benji’s bovenbeen steken, bloed op de grond. Benji was tussen de trappen twee verdiepingen naar beneden gevallen. Ik knielde bij hem neer, pakte zijn hand. Hij hield zijn ogen gesloten. Zo bleven we zitten. De seconden voelden als uren. Daarna kwam er een juf en nog later een ambulance.
Benji’s herstel verliep moeizaam. Hij zat een tijd in een rolstoel, maar dat ging lastig op onze school. Benji verdween. We zagen hem af en toe nog in de straten. Soms in die stoel, dan weer met krukken. Als tiener hoorden we geruchten, variërend van zelfmoord tot ‘aangesloten bij de Franciscaner monniken’.
Nu stond ik weer met Benji. Ik zag dat hij mij niet kon thuisbrengen. Hij stamelde nog iets, probeerde toen verder te lopen. Hij viel opnieuw. Er werd gelachen, her en der.
Benji. De jongen die viel. Toen en nu. Ik vroeg om mijn rekening en fietste daarna heel erg hard naar de andere kant van de stad.
Nog geen reactie — begin de discussie!