Ver weg strijden voor een ideaal, zoals nu in Syrië, gebeurde ook in de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog. De Rotterdamse werkloze Pieter Lieder vocht in de Spaanse Burgeroorlog, uit onvrede met zijn situatie. Bij terugkomst werd onder andere het Nederlanderschap afgepakt.
Halverwege de jaren dertig zucht Nederland onder een ernstige economische crisis. In Rotterdam zitten meer dan 50.000 mensen langdurig zonder werk. De jonge metaalbewerker Pieter Lieder is één van hen. Om in aanmerking te komen voor financiële ondersteuning moet hij zich iedere dag melden bij het arbeidsbureau. Daar, in de rij voor het stempellokaal, groeit zijn frustratie met de dag.
“Het was erg voor een jonge vent om jaren lang werkloos rond te lopen”, verklaart Lieder later tegenover een journalist. “Dat kweekte een haat tegen het kapitalistische systeem, dat voor onze toestand verantwoordelijk was. Daar praatte je over, urenlang.”
Dat Lieders onvrede in Rotterdam breed wordt gedeeld, blijkt in 1934. Als de overheid in juli van dat jaar de uitkeringen verlaagt, leidt dat tot een golf van protesten. In Crooswijk, in het centrum en op Zuid breken hevige rellen uit, die door de politie hardhandig worden neergeslagen. Een jaar later vertaalt het ongenoegen zich bij de gemeenteraadsverkiezingen in goede scores voor extreemlinkse en -rechtse partijen.