Niet heel lang geleden, in een stad en land hier eigenlijk vrij dichtbij, bouwde men bruggen. Naar de onontgonnen overkant waar zij over hadden horen spreken maar eigenlijk nooit echt waren geweest. Want bij hen thuis was het fijn. Maar nu ook hier de toeristen begonnen te komen, met hun hostels en vrijgezellenfeestjes, werd het toch eens tijd om een kijkje te nemen bij die donkere overkant.
Ondertussen woonde aan die overkant, noem het 5314, een pastoor die deze stad leefbaar wilde houden, of nee sorry, leefbaar maken, en daarom moesten zij die niet in dat plaatje pasten weg. Of tenminste, je hoeft niet weg, maar je kan hier ook niet blijven. Door de pastoors regels en plannen werden de bewoners onofficieel, hoewel langzaam doch zeer geleidelijk, verbannen en mogelijke aanwas werd bemoeilijkt. Door eisen en voorwaarden waarvan op voorhand eigenlijk al duidelijk was dat men er uiteindelijk niet aan zal voldoen – wegwezen werd het devies. Weg wezen.
Toen dit in de Hoofdstad gebeurde, vroeg men zich af waar al die mensen toch heen moesten. Toen het was gebeurd, vroeg men zich af waar al die mensen toch heen waren. En nu zijn er steeds meer Hoofdstedelingen. Hier, in deze stad. En lijkt het alsof zij ziektes overbrengen zoals de Spanjaarden, Engelsen en Fransen dat ooit deden op hun schepen. Dat gentrificatie eigenlijk een enge overdraagbare aandoening is die deze Hoofdstedelingen bij zich dragen. En kunst blijkt niet zomaar kunst, maar juist een van de eerste symptomen. Als je de kunst ziet aankomen, samen met de bruggen, opgeknapte gevels en straten, als pleinen opeens wél worden opgeschoond, herbetegeld en opgeleukt met gras, bomen en sculpturen. Jeukt het dan niet?
