Wie ’s nachts langs de olieraffinaderijen van de Rotterdamse haven rijdt, waant zich al snel in een onheilspellende omgeving. Toch is het bedoeling dat ze hier nog lang blijven, vertelt Erik Klooster van Vereniging Nederlandse Petroleum Industrie, want in het buitenland doen ze nóg meer kwaad. Voor de noodzakelijke verduurzaming is niettemin subsidie nodig. “Investeringen gaan in de regel naar de meest winstgevende projecten.”
Dit artikel hoort bij de serie van Vers Beton over de vergroening van de Rotterdamse haven. Ik liet eerder zien dat dit industriegebied van grote invloed is op de Nederlandse CO2-uitstoot. Ook bracht ik in kaart welke plannen er bestaan om de haven te verduurzamen. Ik ontdekte dat betrokkenen totaal verschillende talen spreken. Daarom interviewde ik drie direct betrokkenen. In dit interview: Erik Klooster, belangenbehartiger voor de Rotterdamse raffinaderijen.
Ze vormen een cruciaal onderdeel van het Rotterdamse industriecomplex én zijn van grote invloed op de CO2-uitstoot in de haven: de olieraffinaderijen. In deze fabrieken wordt ruwe olie omgezet naar enerzijds eindproducten (zoals benzine en kerosine) en anderzijds halffabrikaten (zoals grondstoffen waar chemiebedrijven kunststof van maken). Cruciale bedrijven dus, maar hun werk gebeurt niet zonder slag of stoot. Deze installaties zijn zeer energie-intensief. In de top-10 van Nederlands grootste CO2-uitstoters prijken dan ook drie raffinaderijen.
Nog geen reactie — begin de discussie!