‘Ik ken de buurt niet’, hoort Said el Haji deze week van een vrouw die al 28 jaar in Noord woont. Als schrijver deelt hij de bijzondere verhalen van zijn cursisten in de Nederlandse taalles.
Mevrouw wordt op een druilerige novembermiddag anno 2017 gebracht door haar echtgenoot. Ik vraag of ze van ver komen.
‘Nee,’ antwoordt hij, ‘we wonen hier, in Noord. Vlakbij.’ Hij noemt de straat, die ik goed ken, aangezien ik zelf jarenlang in dit stukje Rotterdam heb gewoond, en ik concludeer: inderdaad, de straat is vlakbij, op nog geen vijf minuten loopafstand.
Mevrouw spreekt niet; ze zwijgt alleen maar, en staart naar de vloer.
‘Wanneer les klaar?’ vraagt hij.
‘U kunt uw vrouw om 16.00 uur weer ophalen,’ zeg ik.
Hij knikt en gaat. De vrouw blijft achter. Ze staart nog altijd naar de vloer en zwijgt.
Ik pak er wat papieren bij en leg haar in het Riffijns uit wat de bedoeling is.
Ze knikt, starend naar de vloer.
Ik vul het cursuscontract voor haar in, en ook de toestemmingsverklaring, én het activiteitenformulier, en terwijl ze me de benodigde gegevens toespeelt, blijft ze naar de vloer staren zonder iets te zeggen.
De laatste formaliteit is een zogenaamde competentievragenlijst. Dat is een lijst van zestien beweringen die de cursist op zichzelf moet toepassen middels een schaal van 1 tot 10. Het cijfer 1 betekent dat de bewering helemaal niet bij de betreffende persoon past, het cijfer 10 betekent dat hij juist zeer goed bij de persoon past. Ik vertaal de beweringen een voor een naar het Riffijns en laat mevrouw zelf het cijfer geven.
Nog geen reactie — begin de discussie!