Vers Beton presenteert een fictieverhaal met elke maand een nieuwe aflevering van Daphne Huisden. In de vorige aflevering: Senna en haar stoere, Rotterdamse oma besluiten de ridder van Rotterdam te volgen op zijn bedevaart naar het zuiden.

De watertaxi stuiterde over de golven en terwijl de schipper ons door het donker naar de overkant van de Maas loodste, keek oma Broere met een vies gezicht naar de dikke regendruppels die uit de lucht vielen. ‘Het is maar goed dat we de scooter hebben laten staan.’
‘Zo is dat,’ bromde de schipper. ‘Dit is geen weer om voor je lol buiten te zijn.’
Hij had gelijk. Maar wij waren hier niet voor de lol. We waren op weg naar de volgende bestemming van ons avontuur: Charlois, het voormalige land van Karel de Stoute. ‘Wist je dat hij twee eisen had toen hij het land overdroeg?’ zei oma. ‘Hij wilde dat het Charlois zou heten, vernoemd naar het graafschap in Frankrijk waar hij vandaan kwam én hij stond erop dat er een kerk zou komen.’
‘Gebouwd in de 15e eeuw,’ wist de schipper te vertellen, ‘maar ze hebben de boel zo vaak verbouwd dat er van de oorspronkelijke kerk niet veel meer over is.’
‘Waarom zou de ridder daar graag komen?’ vroeg ik. ‘Er zijn toch wel meer kerken in Rotterdam?’
‘Daar komen we snel genoeg achter,’ zei oma. ‘Zet je capuchon op, Senna, we zijn er bijna.’
Na een wandeling door de stromende regen waarbij oma er flink de pas in zette, hadden we de kerk zo gevonden. We liepen er een rondje omheen. Met zijn hoge ramen en rode deuren stond het te midden van huizen met vooroorlogse gevels en ouderwetse straatlantaarns. Het was alsof we in een andere stad terecht waren gekomen. Hier geen wolkenkrabbers van glas of beton, geen trambanen of metrolijn onder onze voeten. Om de kerk stond een laag groen hek waar oma moeizaam, maar zonder aarzelen overheen klom.
We klopten op de deur. Er deed niemand open.
‘Misschien moeten we morgen terugkomen,’ stelde ik voor.
‘Onzin,’ zei oma. ‘Onze Lieve Heer is altijd thuis.’ Ze liep kordaat op de deur van de pastorie af en na enig wrikken en duwen gaf die mee. ‘Zie je? Zoekt en gij zult vinden.’
We kwamen uit in een halletje met glazen klapdeuren. Oma knipte de zaklamp aan en ik zag meteen waarom de ridder hier graag kwam. Op de klapdeuren stond een wapenzegel met daarop een man die op een steigerend paard zat. Hij had een lans in zijn hand en aan zijn voeten lag een draak. In de randen van het zegel stond een spreuk: sigillum ecclesiae, strijdt den goeden strijd.
‘Dat is Sint-Joris die de draak verslaat,’ fluisterde ik terwijl ik mijn capuchon afdeed, ‘dat verhaal heeft papa me een keer voorgelezen.’
‘Dat verbaast me niks,’ glimlachte oma. ‘Je vader was dol op verhalen.’ Ze duwde de klapdeuren open en we slopen op onze tenen de gang door.
Nog geen reactie — begin de discussie!