De Rotterdamse kunst en cultuurwereld heeft geen achterstand opgelopen door het bombardement en de Tweede Wereldoorlog. Integendeel: zij floreerde meer dan ooit tevoren tijdens de bezetting. Maar dat leverde een duivels dilemma op voor kunstenaars, beschrijft Sandra Smets.
Het waren goede tijden, vertelde de Rotterdamse kunstenaar Herman Bieling in Museum Boymans, bij de opening van een door hem samengestelde groepstentoonstelling van Rotterdamse kunstenaars. Voor de kunstenaars werd nu veel meer gedaan dan in eerdere jaren, legde hij uit. Hij had vijf burgemeesters en tal van gemeenteraadsleden meegemaakt, waarbij Rotterdam steeds een materialistische stad was gebleven. Kunst was eerder nog géén regeringszaak. Maar nu was er een nieuwe orde, stelde hij, waarin kunstenaars hun werk zouden moeten uitdragen om het volk te verheffen.
Het was ook een sneer naar de kunstenaars die niet mee wilden exposeren, want die waren er. Bieling hield de toespraak namelijk in 1943. Die nieuwe orde, dat was een nationaal-socialistische orde. De zeventig kunstenaars die werk hadden ingestuurd om mee te exposeerden, hadden zich gemeld bij de Kultuurkamer. Dat was een jaar eerder verplicht geworden voor kunstenaars die hun beroep wilden blijven uitoefenen. De Kultuurkamer was een soort gildensysteem en deel van een nationaal-socialistisch gedachtengoed, waar ook Boymans-directeur Dirk Hannema mee sympathiseerde. In dat museum organiseerde Bieling met regelmaat tentoonstellingen, maar dat was anders geweest.

Nog geen reactie — begin de discussie!