De Somalische Hamdi heeft Nederlandse rangtelwoorden nog niet helemaal onder de knie. Maar zijn enthousiasme steelt het hart van zijn taaldocent Saïd El Haji.
Ik teken op het bord acht flats van verschillende hoogte en een verschillende hoeveelheid verdiepingen. ‘Je kan er de Bijlmer in zien,’ zeg ik. Maar die kennen zij niet. ‘Je kan er ook Ommoord in zien, als je wilt. Kennen jullie Ommoord?’ Nee. Immers, dit zijn allemaal bewoners van Rotterdam-Zuid. Dat is een wereld op zich.
‘Het doet er niet toe,’ vervolg ik, ‘het gaat om de bewoners. Een van die bewoners is Ali. Ali woont hier.’ Ik wijs op het bord de vijfde verdieping van de derde flat aan. ‘Waar woont Ali? Op de hoeveelste verdieping van de hoeveelste flat?’ vraag ik.
Hamdi steekt voorzichtig een hand op. Hij is een beer van een vent met een door oorlogsgeweld mismaakt gezicht; zijn rechteroog en –mondhoek gaan daardoor nooit helemaal dicht, waardoor hij een griezelige indruk maakt. Misschien is hij daarom zo lief. Hij verontschuldigt zich voor het minste of geringste.
‘Zeg het maar, Hamdi.’
‘Ali woont in vijfde flat in derde verdieping,’ antwoordt hij.
‘Weet je dat zeker? Kijk ’s goed.’
‘Ali woont in derde flat van vijfde verdieping,’ probeert hij weer.
‘Bijna goed. Maar het moet zijn: “Ali woont op de vijfde verdieping van de derde flat” of “Ali woont op de vijfde verdieping in de derde flat”. Let op de voorzetsels en de lidwoorden!’
Hamdi knikt.
Ik richt me tot de hele klas: ‘Wat we in het komende half uur gaan doen is zelf vijf mensen een woning geven. Je mag die vijf mensen zelf bedenken en een naam geven, als je maar de juiste rangtelwoorden, voorzetsels en lidwoorden gebruikt. Je mag samenwerken als je dat fijn vindt.’
Nog geen reactie — begin de discussie!