“Laat ik voor eens en voor altijd zeggen: ik ben vóór nachthoreca”, zegt een zichtbaar geïrriteerde burgemeester Aboutaleb op 4 september in de Rotterdamse raadzaal. Na maanden onderzoek en gesprekken met ruim vijftig personen, beklijft een tegengesteld beeld: van harde sluitingen tot klagers die steeds vaker hun zin krijgen.
Zaterdagnacht, 2 uur. De rammelende airco blaast koele lucht door een bedompt kantoor aan de Nieuwe Maas. Tony Carbonaro, de boomlange eigenaar van Club Vie, is net een uurtje binnen. De bovenste knoopjes van zijn overhemd met druk bloemetjespatroon staan open. Trage, pompende bastonen dringen zijn domein binnen. De muren trillen. Carbonaro werpt elke vijf seconden een blik op de televisie hoog aan de muur. Vanuit zijn stoel slaat hij de korrelige beveiligingsbeelden van alle hoeken van de club gade. Er zijn 300, misschien 350 man binnen, schat hij.
“Na de tijdelijke sluiting ben ik 30, 40 procent minder gaan draaien. Voorheen stond er op een avond als deze, de afterparty van het Zomercarnaval, een lange rij buiten.” In zijn stem klinkt een mengeling van verlangen en boosheid. Verlangen naar de periode vóór de zomer van 2017. Met gemak trok hij toen 700 feestvierders per stapavond. Carbonaro’s boosheid richt zich op de burgemeester die zijn zaak – onterecht, zo bleek al snel – sloot vanwege de verdenking dat meerdere vrouwen binnen werden gedrogeerd en vervolgens buiten misbruikt. Maar hij hekelt ook de media, die hem in zijn ogen afschilderden als crimineel.
Na tussenkomst van de rechter mocht Vie per direct weer open. Maar het kwaad was al geschied. Alle op eigen initiatief opgeschroefde veiligheidsmaatregelen ten spijt, Carbonaro blijft horen dat vaders hun dochters liever niet meer naar de club onder de Willemsbrug lieten gaan. “Je kunt beter een schietpartij hebben dan dit.”
Al 2 reacties — discussieer mee!
Waarom gaat de gemeente samen met de ondernemers niet is kijken in het buitenland, daar waar steden een strip hebben. Makkelijk te beveiligen voor de politie en minder overlast door de hele stad.
“Wie niet in dat beeld past, heeft het zwaar.” Als voormalig eigenaar van Mono kan ik dat onderschrijven. Rotterdam, met de burgemeester voorop, voert een repressief beleid alsof men nog in het Rotterdam van de jaren negentig leeft. Alleen de in hun ogen keurige horeca krijgt de normale behandeling die voor 95% van de horeca zou moeten gelden. Die beoordeling is subjectief, riekt naar vriendjespolitiek en duwt eigenaren, clubs en gasten in een vies hoekje van disrespect en vooroordelen. Dit voortdurende restrictieve, repressieve en bij vlagen nazistische beleid is de hoofdreden geweest om met Mono te stoppen. En om eerlijk te zijn: het doet nog steeds pijn om te hebben geïnvesteerd in een stad waarvan de politiek geen enkele waardering heeft getoond, om het voorzichtig uit te drukken. Aboutaleb heeft van Rotterdam een saai dorp gemaakt. Groot in groot bouwen, piepklein op plintniveau. Rotterdam omarmt de projectontwikkelaars, maar verwaarloost de kleine ondernemer.