
Eind 1947 verkondigde PvdA-raadslid Nancy Zeelenberg dat “de absolute ontkenning van alle waarden door de nazi’s, de leugenachtigheid, het cynisme en het sadisme, welke openlijk werden bedreven, de teleurstellingen ook vanwege te hoog gespannen verwachtingen, hebben vele jonge levens zozeer vergiftigd en ontoegankelijk gemaakt voor enig gevoel, dat zij een a-sociale en a-nationale kracht in het Nederlandse volk dreigen te worden.”
Veel van haar collega’s zullen het met Zeelenberg eens zijn geweest. Al in de jaren dertig vierde het cultuurpessimisme1 hoogtij onder Nederlandse politici en opiniemakers. Ze beklaagden zich over het verlies van gemeenschapsgevoel en zedelijke normen, temidden van industrialisatie en opkomende massacultuur. De bezettingsperiode versterkte deze gedachte, zeker in het zwaar gehavende Rotterdam.
- Cultuurpessimisme is een crisisgevoel onder intellectuelen over de vermeende achteruitgang van de maatschappij door culturele veranderingen. In de jaren 30 richtte dit pessimisme, zoals verkondigd door denkers als Johan Huizinga en Jose Oretga Y Gasset, zich vooral op het verlies van individualiteit in de massa. ↩︎
- Om de woningnood te bestrijden werden er in de jaren vijftig en zestig geheel nieuwe wijken aangelegd, zoals
Pendrecht, Zuidwijk en later Prins Alexander. In een wijk zou je je hele leven moeten kunnen wonen, zo ging de gedachte, dus werden er verschillende woningtypes gebouwd. Er werden genoeg voorzieningen aangelegd, zodat de bewoners de wijk in principe niet uit zouden hoeven. Functies werden binnen een wijk strikt gescheiden: de ene zone was voor wonen, de andere voor winkels, en weer een andere voor recreatie. ↩︎ - Deze wijkraden zouden een schakel moeten vormen tussen de burgers en de politici aan de Coolsingel. De
leden van de wijkraden werden niet verkozen, maar aangewezen op basis van een voor elke wijk representatieve vertegenwoordiging van politieke partijen. De wijkraden gingen in de jaren zeventig op in deelgemeentes, die veel meer bestuurlijke verantwoordelijkheid kregen. ↩︎ - De commissie Querido-Ariens definieerde een onmaatschappelijk gezin in 1948 als: een gezin, dat in zijn dagelijkse bestaan in ernstige mate niet voldoet aan eisen van samenleving, welke daaraan, de omstandigheden in aanmerking genomen, redelijkerwijze kunnen worden gesteld.
Deze eisen hielden betrekking op allerlei terreinen, van hygiënische woonomgeving en werkband van de kostwinner tot de huishoudvoering van de vrouw en cultureel-geestelijke belangstelling. ↩︎
- In 1946 stemde 20% van de Rotterdammers op de CPN, maar het ging onder invloed van de Koude Oorlog al snel bergafwaarts met de populariteit van de communisten. ↩︎
- De autoriteiten controleerden of de meegedragen leuzen wel door de beugel konden. Bij de 1 mei- demonstratie van 1948 werden bijvoorbeeld De troepen terug (uit Indonesië, red.) en Het Marshall-Plan brengt slavernij te opruiend gevonden. Ook de vlag van de Sovjet-Unie werd geweerd. ↩︎
- Eigenlijk een verengelsing van het aloude woord gemeenschap. De regelmatig aangehaalde uitspraak it takes a
village to raise a child is een perfect voorbeeld van het geloof in de kracht van de wijk. ↩︎