Met het warme weer komen lieveheersbeestjes weer massaal uit hun schuilplekjes in onze slaapkamers en keukens tevoorschijn, ziet ecoloog André de Baerdemaker. Maar door de komst van een nieuwe soort is het herkennen van deze gezellige insecten minder makkelijk geworden.

Ik loop door Rotterdam. De winkelstraten liggen er nogal verlaten bij nu iedereen thuis aan de laatste virusupdates probeert te ontsnappen. Het is zonnig en ik heb mijn jas open: ik weet zeker dat de lente op het punt staat los te barsten. Ik ben de enige niet. Een ekster vliegt rond met een flinke tak in z’n snavel en ik hoor een koolmees nog wat aarzelend zijn fietspompachtige liedje zingen. Vanuit een ooghoek bespeur ik beweging in een van de etalages. Een eenzaam lieveheersbeestje loopt over de binnenzijde van een winkelruit. Ik sta stil en bekijk hoe het torretje met zijn zwarte pootjes over het verticale glas trippelt, alsof de zwaartekracht niet bestaat.
Lieveheersbeestjes overwinteren graag bij de mensen thuis. Het liefst gezellig in de slaapkamer of de keuken, maar anders kan het ook wel in een oude schuur, achter een raamluik of op een stille zolder. Soortgenoten zijn van harte welkom, en het gebeurt vaak dat er een flinke wintergroep ontstaat. Opeengepakt als een roodzwarte kluwen wachten de lieveheersbeestjes gezamenlijk het komende voorjaar af. Wat een gezellige insecten zijn het toch.
Nog geen reactie — begin de discussie!