In deze vakantieweken schrijven Vers Beton-redacteuren over hun zomer. Gitka te Poel schrijft over hoe we vakantie kunnen vieren in eigen stad zonder te vervallen in exotisme.
Toen reizen nog een alledaagse aangelegenheid was, haalde ik een soort zelfgenoegzame voldoening uit het feit dat ik voor mijn vakantieplezier niet was aangewezen op chique hotels of zogenaamde glamourcampings. Zelfs bloedhete temperaturen – heel lang een noodzakelijk ingrediënt voor een vakantiegevoel – beschouwde ik op een zeker moment als een extraatje; leuk, maar geen voorwaarde voor een geslaagde vakantie. Geef mij een auto (of trein) en tent, en ik ga waar de wind mij brengt.
Zo viel ik ooit in slaap op de lage bromtonen van honderden koelkasten. In afwachting van de veerboot naar Venetië, was ik gestrand op een camping die was ingericht (of geclaimd) voor langdurig verblijf: iedere plek werd hermetisch begrensd door de volledige inboedel van vakantievierende Italianen; grillplaten, televisieschotels en zelfs vrieskisten dreven mij naar het uiterste achterste plekje van het terrein, waar ik nog net met mijn leencampertje een klein plakje groen wist te ontfutselen.
Op de grens van Slovenië en Kroatië sliep ik op de parkeerplaats achter een wegrestaurant. Onder het grote overdekte terras, grenzend aan de autoweg, at ik kleine gerechtjes van de kaart. De zoon van de eigenaar sloot aan, hij liet flessen drank aanrukken en nog meer. We praatten over studeren en het overnemen van een familiebedrijf. ’s Nachts prikte de geur van de aangrenzende vuilbakken in mijn neus.
Terwijl de schemer inviel in Bilbao, belandde ik in een achterbuurt; iemand sprong over de muur van een achtertuin, struikelde en sprintte uit zicht. Winkelgevels lichtten op, iedereen stond op straat, er werden drugs verkocht en seksuele handelingen, kinderen klonterden samen, politieauto’s patrouilleerden in de aangrenzende straten, in het flauwe zoeklicht streek ik neer op een terras. Alles was nieuw en vreemd en ik avontuurlijk.
Nog geen reactie — begin de discussie!