
“Gaat het u goed? Rotterdam groeit. Onze stad bouwt oogverblindend. In hoogte, in omvang en in schoonheid. Het gemeentebestuur bruist van nieuwe ideeën, neemt nieuwe initiatieven om groei en bloei van de stad te bevorderen. Als het beter gaat met Rotterdam, moet het ook beter gaan met alle Rotterdammers. Vandaar de vraag: Gaat het ú goed?”
Het hadden de trotse woorden van burgemeester Aboutaleb kunnen zijn. De gebouwen schieten immers de grond uit en het stadsbestuur schuwt nieuwe initiatieven niet om de aantrekkingskracht van de stad te vergroten. Toch dateert dit citaat, het begin van een open brief die in meerdere kranten gepubliceerd werd, uit januari 1989. Het zijn de woorden van oud-burgemeester Bram Peper (PvdA, 1982-1998), en er valt duidelijk uit op te maken dat hij trots was op de nieuwe koers die het Rotterdamse stadsbestuur was ingeslagen. De vraag waar Peper mee afsluit, is vooral de vraag die onze aandacht verdient, zowel toen, als nu: hoe vergaat het ons eigenlijk, Rotterdammers?
Want de basis voor de ‘hippe’ stad zoals we haar vandaag de dag kennen, en het beleid dat vandaag de dag gevoerd wordt, is in de jaren ‘80 gelegd. In deze periode begon het stadsbestuur zich actief in te spannen om van Rotterdam een aantrekkelijke stad te maken en kapitaalkrachtige burgers en bedrijven naar de stad te halen.
Wat wij vandaag de dag ‘gentrificatie’ noemen is dan ook helemaal geen nieuw fenomeen, maar een beleidsvorm die al bijna veertig jaar hoog in het vaandel staat in Rotterdam. Wie de oorsprong van dit beleid wil begrijpen zal daarom veel dieper moeten graven dan de huidige Woonvisie. Dit gaat terug naar de periode vóórdat iemand ooit van de invloedrijke boeken van Richard Florida had gehoord en het woord gentrificatie alleen nog in wetenschappelijke kringen werd gebruikt.