Essay
Tussen mens en mens zit de laatste jaren een scherm. Maar in het spiegelende glas van al die kaartjesautomaten en smartphones, zijn we vooral ons éigen spiegelbeeld gaan zien, betoogt Jonasz Dekkers. Dat terwijl die blik van de ander cruciaal is voor onze normen en waarden. En wie goed kijkt, ziet dat bij de zelfscankassa.
Onderweg naar het centraal station van Rotterdam word ik zo’n zes keer aangesproken. Ik loop via de Nieuwe Binnenweg over het Eendrachtsplein en de Mauritssingel. “Of ik wat kleingeld heb.” Ik heb helaas geen cash bij me, hoor ik mezelf steeds herhalen. Op het station aangekomen blijkt dat de bankjes die op het grote binnenplein stonden in samenspraak met politie en gemeente door de NS zijn weggehaald. Oost-Europese migranten zouden er schuilen voor het winterse weer en daarbij overlast veroorzaken.
Die schuilen nu weer op straat. De straat vol bankjes met leuningen, zodat niemand erop kan liggen. Vol priemen en spijkerbedden van beton, zodat niemand erop kan zitten. Straten vol ‘hostile architecture’, het soort architectuur dat wordt ingezet als een van de vele pogingen om de mens uit de publieke ruimte te weren. Het klinkt onschuldig, maar het verjagen van de mens uit de publieke ruimte, het digitale rijk in, heeft onvoorziene consequenties voor hoe we met elkaar omgaan. De maatschappij dat ben jij, maar wel in de aanblik van de ander. Daarom een betoog over moreel verval – of, waarom je niet zou moeten willen stelen bij de Albert Heijn, maar het toch doet.
Als ik heb ingecheckt loop ik naar de Albert Heijn op het station en reken ik een broodje af bij de zelfscankassa. Ik steel er een banaan bij. Dat doe ik vaker, net als veel anderen tegenwoordig: diefstal in supermarkten nam het afgelopen jaar met dertig procent toe, wat deels te verklaren valt door de wijdverbreide invoering van zelfscankassa’s en het feit dat mensen eerder stelen van een computer dan van een mens. Het is niet ondenkbaar dat, voorafgaand aan de invoering van de apparaten, in de bestuurskamers van de grote supermarkten de rekensom is gemaakt dat de te verwachten toename van winkeldiefstal daarmee, uiteindelijk opweegt tegen de salariskosten van de kassamedewerkers die het bespaart.
Het lijkt mij daarom weinig problematisch om te stelen bij de zelfscankassa: door te stelen maak je de zelfscankassa duurder en dat duwt zo die kosten-baten analyse de andere kant uit. Maar vooral: je laat zien dat geld nooit mag opwegen tegen mensen. Eigenlijk is het best vreemd dat ik dit zo voel. Diefstal is verkeerd, toch? Ik denk dat dit gevoel geworteld is in mijn ongemak met waar de zelfscankassa symbool voor is komen te staan: de manier waarop de mens uit de publieke ruimte wordt verdreven.
Het verval van de mensenscankassa
Mijn trein naar Amsterdam is geannuleerd wegens een tekort aan conducteurs, in de trein erna is het stil. Ik word eigenlijk maar een op de twintig, dertig treinritten gecontroleerd door een conducteur. De drie euro toeslag voor de Intercity Direct laat ik daarom vaak aan me voorbijgaan. Net als de kassamedewerker lijkt ook de conducteur verdwenen. Evenals de infobalie, al zit daar af en toe nog een eenzame NS-medewerker – voor de toeristen. Inchecken doe je bij poortjes en kaartjes koop je bij de automaat.
De echo van de anderhalvemetersamenleving draagt verder dan we dachten
Hetzelfde gebeurt in andere dienstensectoren: maaltijden en boodschappen bestellen we online in plaats van dat we ze bij een mensenscankassa kopen; kleding bestellen we online in plaats van dat we ons laten adviseren in winkels; vakanties boeken we online in plaats van bij een reisbureau; bestellingen in de horeca gaan steeds vaker via QR-codes, en ook de dienstverlening van bedrijven en de overheidsinstanties gaat steeds vaker via chatbots en online formulieren, in plaats van via een analoge klantenservice of een fysiek loket.
Als ik bij pastazaak Julia’s op het station een maaltijd wil bestellen moet dat via een bestelscherm, evenals bij ongeveer iedere fastfoodzaak in de stad. De echo van de anderhalvemetersamenleving draagt verder dan we dachten. En dat is schadelijk voor de manier waarop we samenleven.
Volgens de Frans-Joodse filosoof Emmanuel Lévinas (1906-1995) is wat hij noemt de ‘oog-in-oog-relatie’ met de ander, le rapport face á face, namelijk fundamenteel voor het menselijk bestaan. Die interactie definieert de mens zelfs. Voor Lévinas is de ontmoeting met de ander de plek waar ethiek haar oorsprong vindt en waar morele waarden geboren worden. In andere woorden: niet de instituten, religies of onze genen bepalen wat goed is en wat slecht is, maar de geleefde realiteit in de vorm van de dagelijkse ontmoeting tussen mensen dicteert wat moreel aanvaardbaar is.
Ik vind het, meer en meer onbespied, opeens moreel verantwoord om te stelen
In de context van deze morele relatie introduceert Lévinas het idee van het ‘Gelaat van de Ander’: iets ogenschijnlijk triviaals als het waarnemen van het gezicht van de ander, dwingt al af om ethisch te handelen. Zelfs een simpel oogcontact noopt tot reactie, tot een keuze. Reageer ik wel of niet? En zo ja, hoe dan? In die dynamiek ontstaat volgens Lévinas de ethische plicht tot het nemen van verantwoordelijkheid. Binnen het spanningsveld tussen jou en mij, tussen onze ‘gelaten’, ontstaat en bestaat de ethiek. Maar wat gebeurt er als onze gezichten elkaar steeds minder vaak ontmoeten?
De onvoorziene ontmoeting
Nou, ik vind het, meer en meer onbespied, opeens moreel verantwoord om te stelen, bijvoorbeeld. Maar belangrijker: een afname van dagelijkse interactie heeft effect op ons welzijn en de verbinding die we voelen met de maatschappij: onverwachtse ontmoetingen, praatjes met vreemden, een glimlach of een compliment in de trein, zorgen voor een “basaal gevoel van verbondenheid”, zo zegt de Amerikaanse psycholoog Marc Schulz in een interview met Trouw. Hij leidt het langstlopende geluksonderzoek ter wereld en concludeert dat relaties met anderen het belangrijkste ingrediënt zijn voor een vervuld leven. En die relaties ontstaan in micro-interacties zoals in de trein, bij de kassa, of op een bankje op het station.
Breder getrokken raakt de afname van spontane interactie aan de mate van empathie in de samenleving. Dat blijkt het duidelijkst bij nieuwe deelnemers aan de publieke ruimte – jongeren. In het brein van een puber is het empathisch vermogen nog volop in ontwikkeling. De voorste insula, het hersengebied dat verantwoordelijk is voor empathie, ontwikkelt zich volop door de sociale interactie met anderen. Met de opkomst van smartphones komen jongeren minder vaak samen, wat een van de redenen kan zijn waarom jongeren minder en vaak op latere leeftijd seks hebben.
Daarbij heeft heeft twee jaar isolement ook zijn sporen nagelaten op de sociale vaardigheden van jongeren. Die stagnatie uit zich in het klaslokaal tot in het uitgaansleven. “Op school zien docenten een verandering in gedrag, bijvoorbeeld onverschilligheid, ruzies, maar ook verminderde mentale gezondheid”, zo laat het Nederlands Jeugd Instituut (NJi) weten. Om gezond op te groeien en de capaciteit tot empathie te ontwikkelen hebben jongeren contact met anderen nodig en de mogelijkheid om op spontane wijze leeftijdsgenoten te ontmoeten. “Je spiegelt je aan de ander, aan de samenleving. Dat hebben jongeren in coronatijd echt gemist. Die gemiste contacten zijn niet meer ongedaan te maken, ze hebben daar echt een stuk verloren”, aldus het NJi.
Mens, durf te ontmoeten
Het is daarom van belang dat we weer manieren vinden om met elkaar in contact te raken, om elkaar weer tegen te komen en vreemden te ontmoeten. Dat kan in Rotterdam vrij simpel. De meest diverse stad van Nederland kan plekken creëren waar mensen, en zeker jongeren, elkaar spontaan kunnen ontmoeten. Plekken die de afgelopen jaren vakkundig zijn wegbezuinigd en gesloten. Denk aan buurthuizen en nachtclubs, maar ook aan gedegen opvangcentra en sport- en recreatieplekken zoals voetbalpleintjes en openbare speeltuinen. Dit soort plekken zijn zonder uitzondering in aantal gedaald.
Volgens Lévinas zijn we allemaal stewards die een oogje in het zeil houden
Een positieve trend is de inzet van horecastewards in het uitgaansleven, bij wie mensen terechtkunnen met vragen, klachten en meldingen van overschrijdend gedrag in de nacht. In dat kader: ik zou wel eens daklozenstewards willen zien, of treinstewards, of winkelstewards. Gewoon, mensen wier enige taak het is om anderen te helpen en een oogje in het zeil te houden.
In andere tijden (2015) begon Albert Heijn nog met het project ‘SuperZorg’, waar kassamedewerkers werden getraind om het welzijn van ouderen in de gaten te houden en achteruitgang te signaleren. Als een medewerker vermoedde dat een oudere klant eenzaam was of vergeetachtig begon te raken, werd er hulp van een professional gezocht. Drie jaar later was de zelfscankassa gemeengoed. Tja…
Volgens Lévinas zijn we allemaal stewards die een oogje in het zeil houden. De verschijning van het gelaat van de ander dwingt mij tot hulp, tot gastvrijheid, tot een moreel besef. Want, vrij vertaald naar de filosoof, de mogelijkheid van het huis om haar deur te openen, is van evenveel belang voor de essentie van het huis als de mogelijkheid om haar deur te sluiten.
Laten we dus vooral meer publieke deuren openen. Zodat we elkaar vaker in het gezicht kunnen kijken en de spontaniteit van de ontmoeting weer introduceren in ons leven en we als samenleving geen gezichtsverlies lijden.
Al 2 reacties — discussieer mee!
This is why we can’t have nice things. Als je bezwaar hebt tegen zelfscankassa’s, houdt niets je tegen om in de rij te gaan staan bij de gewone kassa of naar een andere winkel te gaan in plaats van het te verpesten voor een ander. En als je de ogen van een ander nodig hebt voor je normen en waarden, heb je geen normen en waarden.
Persoonlijk vind ik dat deze banen vooral moeten verdwijnen. Kassawerk is veel zwaarder dan je verwacht, de meeste caissières hebben last van hun rug, polsen enz. En dan nog de agressie, diefstal, klanten die op je neerkijken en het risico op overvallen. Het probleem zit m.i. niet in het verdwijnen van zwaar, herhalend en/of weinig prikkelend werk, maar in het feit dat de kostenbesparing alleen maar naar mensen bovenin de boom gaat.
Het argument dat interactie verdwijnt begrijp ik ook niet. Je kunt nog steeds praten met de medewerker van het scanplein, als je dat wilt. Of met de klant naast je. Als je de caissière nodig hebt voor je sociaal leven, gaan er andere dingen mis.
Hi Alicia,
Dank voor je reactie. Ik begrijp je punt, en heb zeker niet de bedoeling gehad om het zware werk van kassamedewerkers te bagatelliseren. Het probleem zit inderdaad met name in het feit dat de kostenbesparing naar boven toe sijpelt. Vandaar de titel van het stuk. Ik gebruikte het verdwijnen va de zelfscankassa voornamelijk als aanknopingspunt om een verhaal te schrijven over hoe dagelijkse interacties steeds minder vanzelfsprekend worden. Ik denk dat de ogen van de ander altijd belangrijk zijn voor normen en waarden, en dat de capaciteit tot empathie vooral gekweekt wordt in de interactie tussen mensen. En natuurlijk, je kan zeker nog het gesprek aanknopen met de medewerker van het scanplein, of met de klant naast je, maar het is wel minder vanzelfsprekend geworden. Je laatste opmerking snap ik echter niet zo goed; ik heb de kassamedewerker niet nodig voor een sociaal leven, maar ik denk dat het verdwijnen van vanzelfsprekende interacties in de publieke ruimte op termijn wel kan zorgen voor een minder sociale samenleving. In die zin heb ik dit voorbeeld gebruikt. Ik hoop je hiermee van voldoende repliek te hebben voorzien. Zo niet, laat het vooral weten en dan zal ik reageren. Thanks!