Architectuurkritiek
Flexwoningen worden geframed als een vernieuwend woonconcept. Als tijdelijke woningen bieden ze soelaas voor urgent woningzoekenden, meestal in de sociale huursector. Hoe ziet flexwonen er concreet uit? Hoe klein woon je dan? En zijn flexwoningen écht een oplossing?

“Leuk, hé?! Kom je hier wonen?” Op een zonnige middag in augustus sta ik naar de eerste Rotterdamse flexwoningen te kijken. Het gebouw aan de Feijenoordse Persoonsdam is duidelijk nog niet af. Op sommige plekken ontbreekt de gevelbekleding: je ziet de ruwe zijwanden van de fabrieksmatig gebouwde modulen waaruit dit gebouw bestaat.
De omliggende buurt is een collage van bouwsels uit de verschillende periodes sinds de aanleg van de Persoonshaven in 1901. Je ziet nog enkele gemetselde industriehallen met hun kopse kant direct aan het water, een sporthal en sobere wit-grijze woonblokken uit de jaren ‘80, ertussen veel straattegels en weinig groen. Speeltuin Feijenoordse Middenstip is omheind door een stevig hekwerk. Bij de Agnesschool heerst een vrolijke chaos, de lesuren op deze woensdagmiddag zitten er net op. In het havenbekken staat een gebouwtje van Clear Rivers, een organisatie die het oppervlaktewater ontdoet van drijvend plastic met afvalvangers. De enthousiaste meneer die me aanspreekt, blijkt geen buurtbewoner te zijn maar Norman van der Windt, initiatiefnemer van de flexwoningen in aanbouw. Ik krijg spontaan een rondleiding op de bouwplaats.
Nog geen reactie — begin de discussie!