Interview
Na een LinkedIn post over sociaal ondernemers die zorg goedkoper kunnen leveren, ontploft het platform: in één week 90.000 views en bijval alom. Er volgt een manifest. Volgens sociaal ondernemer Erik Sterk en de zijnen is het nu tijd voor daden: “Een hele groep laat van zich horen, maar raakt gedesillusioneerd omdat er niks met de voorstellen wordt gedaan.”
Naast directeur van de stadstuin Rotterdamse Munt, is Erik Sterk een van de initiatiefnemers van het manifest Uitdaging in de zorg, dat de gemeente oproept sociaal ondernemers te betrekken bij de inrichting van Zorg en welzijn in de stad. Sterk pleit voor nieuwe samenwerkingen tussen geïnstitutionaliseerde zorg en maatschappelijke initiatieven, om grote zorgvraagstukken aan te pakken.
Participatiesamenleving
“Mensen die bij grote organisaties in de zorg, het onderwijs of welzijn werkten, kwamen vast te zitten in het systeem. Als directeur van een grote zorginstelling dacht ik ook zo’n dertien jaar geleden: ‘Ik kan dit beter, ik ga het zelf doen.’ Ik was niet de enige. Actieve bewoners ontwikkelden zich tot sociaal ondernemers. Denk aan de Leeszaal West, het Verhalenhuis Belvédère, Buurtlab, Hotspot Hutspot, en ikzelf met Pluspunt en de Voedseltuin. Toen de koning in zijn Troonrede van 2013 het begrip ‘participatiesamenleving’ introduceerde, waren wij daar in Rotterdam allang mee bezig.”
“Tien jaar geleden was ik medeorganisator van een avond over sociaal ondernemerschap in Leeszaal West. De hele zaal zat vol. Mensen grepen de microfoon uit elkaars handen om te vertellen wat ze in de stad deden, over hoe zij de publieke zaak organiseerden. Het was echt een beweging. Toenmalig wethouder Korrie Louwes vond het geweldig. Ze zag dat zo’n actief maatschappelijk middenveld precies is wat de stad nodig heeft als aanvulling op de geïnstitutioneerde Zorg- en welzijnsinstellingen.”
Al 2 reacties — discussieer mee!
Erik, mooi interview. Met sociaal ondernemerschap wordt er bespaard en mensen krijgen de aandacht die verdienen en kunnen meedoen aan onze ingewikkelde snelle samenleving.
In het artikel wordt een groot aantal zaken naar benoemd en aan elkaar verbonden, met als oplossing – uit het Manifest – 1) Duurzaamheid: steun de maatschappelijke humuslaag, 2) Meer maatwerk in de aanbestedingen voor zorg, Wmo, jeugd, welzijn en werkgelegenheid (door sociale ondernemers blijkt uit het artikel) en 3) Eigenaarschap van “de buurt” bij het bedenken, uitvoeren en evalueren van beleid voor zorg en welzijn.
Het is een stellingname die aansluit bij een bredere discussie over de zgn. zorgkloof: er is een toenemende zorgvraag (met name in ouderenzorg en ggz), de arbeidsmarkt wordt steeds krapper en de te verwachten groei is ook onbetaalbaar en dus moet steeds meer huidige professionele zorg worden overgenomen door mantelzorgers en vrijwilligersorganisaties (in het jargon: informele zorg); wat goedkoper is en (als legitimatie voor minder overheidssteun) “dichter bij de burger staat”.
De decentralisatie van 2015, met de huidige Wmo en de huidige Jeugdzorg als gevolg, was een harde kale bezuinigingsoperatie en de doorvoering ervan in Rotterdam – Nieuw Rotterdams Welzijn – heeft op het terrein van welzijn geleid tot een kaalslag van het fijnmazige netwerk van bewonersorganisaties, opbouwwerk en club- en buurthuizen en de komst van de aanbesteding van welzijn, waardoor welzijnsorganisaties eerder uitvoerders werden van wensen van B&W dan ondersteuners en pleitbezorgers van de bewoners in de wijken waar zij actief zijn.
Punt 1 van het Manifest: structurele steun voor de humuslaag in de samenleving, lijkt mij dan ook een noodzakelijk punt, als daardoor bewonersorganisaties en -initiatieven weer structureel worden ondersteund (eigen huisvesting, beperkte organisatorische ondersteuning (het vroegere opbouwwerk), beperkte administratieve ondersteuning en een beperkt organisatie en publiciteitsbudget) en die bewonersorganisaties en -initiatieven ook bestuurlijk en ambtelijk worden erkent als één van de stemmen uit de buurt.
Punt 2 van het Manifest – Maatwerk – klinkt heel positief want wie kan daar nu tegen zijn. Maar de uitwerking is ongericht en mateloos ambitieus, met als ondertoon dat vrijwilligersinitiatieven per definitie beter zijn dat professionele organisaties, omdat zij goedkoper, nabijer en innovatiever zijn. Ik vind dat een onderwaardering van professionele zorg en een overschatting van door vrijwilligers gedragen informele zorg.
Voor de helderheid van de discussie: ik onderscheid binnen zorg en welzijn drie niveaus.
1) welzijnsactiviteiten die primair worden gedragen door vrijwilligers, soms met een beperkte personele en financiële ondersteuning door de overheid. Dat loopt van speeltuinen tot wederzijdse cursus-activiteiten en buddyprojecten op allerlei terrein. Het maatschappelijk initiatief ten voeten uit.
2) zorgactiviteiten die grotendeels worden uitgevoerd door professionele zorgprofessionals – zoals verslavingszorg, thuiszorg of verpleeghuiszorg – daar waar mogelijk samen met mantelzorgers en vrijwilligers. Maar hier ligt de nadruk op de professionaliteit die nodig is om die zorg te verlenen.
3) het brede veld tussen 1 en 2: waar bij een toenemende zorgvraag steeds meer professionele zorg nodig is en de noodzakelijke zorg en ondersteuning steeds minder door vrijwilligers kan worden gegeven. Hier ligt een breed veld voor samenwerking.
Deze erkenning van de noodzaak van professionele zorg bij de toenemende zorgvraag mis ik in het Manifest en overigens ook in de politieke discussie over de “zorgkloof”. De inzet van meer goedbedoelende vrijwilligers is geen oplossing van de verpaupering in de thuissituatie door het sluiten van bedden in de ggz of de stop op het aantal verpleeghuisbedden.
Punt 3 uit het Manifest – Eigenaarschap – berust volgens mij op een misvatting. De misvatting dat “de buurt” beter weet dan professionele zorgorganisaties hoe professionele zorg van hoge kwaliteit het best kan worden georganiseerd en dat dat beter kan gebeuren door niet professionele vrijwilligersinitiatieven. Zelf ben ik voorstander van een heldere dialoog tussen bewonersinitiatieven / bewonersorganisaties en in de wijk werkzame professionele zorgorganisaties over wat in de wijk speelt, wat beter kan, waar vrijwilligersinitiatieven een eigen en ondersteunende rol zouden kunnen spelen, waarbij de conclusies daaruit ook richtinggevend kunnen zijn voor beslissingen over overheidsfinanciering. Dan hebben we het echter niet over eigenaarschap, maar over samenwerking.